Rudie de Bruin: Een waardevol bouwsteentje
Rudie de Bruin is adviseur Monitoring en Evaluatie bij het Directoraat Generaal Mobiliteit van het ministerie van IenW en laat zijn licht schijnen over de monitoring- en evaluatiewaarde van het bereikbaarheidsmodel ‘Een nieuwe kijk op Bereikbaarheid’.
Het ministerie was een van de onderzoekspartners. De Bruin: “Onze interesse lag vooral in het verrijken en aanvullen van het beschikbare monitorings- en evaluatie-instrumentarium.” De huidige modellen voldoen op zich prima; maar er zijn altijd aspecten en ontwikkelingen die er (nog) niet inzitten. Je moet dus altijd blijven kijken naar mogelijke innovaties.”
“Dit model geeft niet alleen inzicht in multimodale bereikbaarheidseffecten van infra-investeringen, maar ook in de mate waarin doelgroepen ervan profiteren. Dit sluit goed aan bij de ontwikkeling van het multimodale Mobiliteitsfonds dat plaats maakt voor meer unimodaal gericht Infrastructuurfonds, legt De Bruin uit. “Binnen het mobiliteitsfonds vallen de schotten tussen de modaliteiten weg. Dan is het goed om inzicht te krijgen welke effecten een investering heeft in samenhang met andere modaliteitsdomeinen. Daarnaast spreken we steeds meer over investeringen die in samenhang ook andere maatschappelijke doelen ondersteunen. Denk aan de energietransitie of klimaatdoelen. Die integrale afwegingen en effecten zitten nog niet zo goed in de huidige beleidsinstrumenten. Die zijn in grote lijnen gericht op het hoofdsnelwegennet, maar zeggen minder over bijvoorbeeld stedelijke bereikbaarheid.”
Nieuwe mogelijkheden
“Voor het ministerie is dit juist van toenemend belang, want veel problemen op snelwegen worden mede veroorzaakt door lokaal verkeer dat deze infrastructuur gebruikt als veredelde rondweg. Tegelijkertijd heeft de snelweg een publieke functie, maar kan ook iedereen voor wie dat wenselijk is, er gebruik van maken? Vragen die met dit nieuwe model gesteld kunnen worden.”
“Voor ons is dit model overigens wel een begin. Om de resultaten echt als beleidsinformatie te kunnen inzetten, zou het nog verder moeten ontwikkelen. De onderzoekers werken daar al aan in pilots en toepassingen. Wij volgen deze uitkomsten met grote interesse. Ook zou het interessant zijn als het model nog uitbreidt, bijvoorbeeld met effecten op goederenvervoer of die van gedifferentieerd parkeerbeleid. Het is begrijpelijk dat deze componenten er in deze eerste fase nog niet in zitten, maar die informatie is uiteindelijk ook nodig voor beleidsonderzoek naar zero-emissie-stadsvervoer of de effecten van de trend ‘van bezit naar gebruik’. En je zou natuurlijk ook de effecten van elektrische en zelfrijdende voertuigen graag willen modelleren.”
Bijzondere samenstelling
Wat De Bruin tot slot wil benadrukken is de bijzondere samenstelling van het onderzoeksteam. Dat startte bij Milieudefensie en werd uiteindelijk een project waar alle overheden bij betrokken zijn geraakt, evenals de Fietsersbond tot aan een wetenschappelijke schil. “Alle partners delen een interesse in de ontwikkeling, maar kennen natuurlijk ook een eigen belang en doelen. Het mag met recht een unieke samenwerking worden genoemd, maar je kunt ook verwachten dat iedere partij op zijn eigen manier de uitkomsten formuleert. Wij zien de toegevoegde waarde met name aan de voorkant van beleidsontwikkeling. Het geeft bijvoorbeeld aan welke varianten je met het bestaande instrumentarium verder zou kunnen doorrekenen.”
“Kortom, we komen nu in de situatie waarin we echt integraal moeten werken om integrale doelen te behalen. Dit model kan een ondersteuning zijn in de huidige dynamiek in mobiliteitsbeleid en lijkt een waardevol bouwsteentje in de discussie naar meer integraal beleid en integrale doelen.”
Reactie plaatsen •