Uit de journals: substitueerbaarheid, fietssnelwegen en elektrische mobiliteit
In deze aflevering van de rubriek ‘Internationale vakliteratuur’ samenvattingen van artikelen over de substitueerbaarheid van reisalternatieven, de beleving van fietssnelwegen en diverse onderwerpen in verband met elektrische mobiliteit.
Door Leonie Walta
Substitueerbaarheid
Bert van Wee, Sander van Cranenburgh en Kees Maat van de Technische Universiteit Delft introduceren het begrip ‘substitueerbaarheid’ in het transportonderzoek. Hun definitie hiervan is in hoeverre een geprefereerd reisalternatief kan worden vervangen door een ander, in eerste instantie minder geprefereerd reisalternatief. Dit is aan de orde als de geprefereerde activiteit, modaliteit, route, vertrektijdstip of -datum om de een of andere reden niet meer beschikbaar is.
Substitueerbaarheid is sterk verbonden met bereikbaarheid maar betekent niet hetzelfde; iemand kan de keuze hebben uit vijf supermarkten die allemaal op 20 km afstand liggen – substitueerbaarheid hoog maar bereikbaarheid laag – of juist uit twee supermarkten die beide op enkele honderden meters afstand liggen – substitueerbaarheid lager maar bereikbaarheid hoger. Diverse factoren, zoals of iemand zich bewust is van alternatieven, hebben invloed op het niveau van substitueerbaarheid dat iemand ervaart voor een bepaalde reis.
De auteurs hebben een wiskundig model van substitueerbaarheid opgesteld en pasten dit toe op de luchthavens of HSL-stations die inwoners van Nederland kiezen voor de bestemmingen Parijs, Londen en Frankfurt. Daar kwam bijvoorbeeld uit dat de luchthaven Eindhoven (voor bestemming Londen) een hoge mate van bereikbaarheid heeft in de regio maar dat de substitueerbaarheid laag is omdat de alternatieven voor de mensen uit die regio veel minder aantrekkelijk zijn. Het concept van substitueerbaarheid voegt in dit geval dus informatie toe aan de bereikbaarheidsgegevens. Er is nog wel meer onderzoek nodig om het concept en de methodologie verder te ontwikkelen.
Beleving fietssnelwegen
Om woon-werkverkeer op de fiets te bevorderen leggen wegbeheerders in meerdere Noord- en West-Europese landen fietssnelwegen aan. Maar over wat een ‘fietssnelweg’ precies is en waar deze aan moet voldoen lijkt in de praktijk nog weinig duidelijkheid te zijn. Wetenschappers van de Universiteit van Amsterdam en de Technische Universiteit Eindhoven interviewden elf praktijkmensen van regionale overheden uit Nederland, Denemarken, Duitsland, België en het Verenigd Koninkrijk over hoe zij fietssnelwegen definiëren en hoe ze kijken naar gebruikers, beleving en ontwerp.
De geïnterviewden geven verschillende definities van fietssnelwegen, maar hanteren wel duidelijke uitgangspunten voor het fysieke ontwerp. Ze ontwerpen de fietssnelwegen met name voor forensen, maar signaleren dat ook fietsers met een ander doel er gebruik van maken. Die hebben allemaal hun eigen behoeften en beleving van de infrastructuur waarmee rekening gehouden moet worden. Voor veel fietsers is de interactie met de sociale en ruimtelijke omgeving belangrijk, ze willen graag weten waar ze zich bevinden. Voor het integreren van deze belevingsaspecten bestaan nog geen richtlijnen, praktijkmensen gebruiken op dit moment nog vooral hun intuïtie om de fietservaring plezieriger te maken.
De auteurs van het artikel bevelen aan meer onderzoek te doen naar de beleving van fietssnelwegen vanuit het perspectief van verschillende gebruikers.
Elektrische Mobiliteit
Succesvol beleid
Wetenschappers van de Otto-Friedrich-universiteit in Bamberg maakten een kwalitatieve vergelijking van het beleid voor elektrische voertuigen in 15 Europese steden. Ze onderzochten met welke combinaties van beleidsmaatregelen, op nationaal en lokaal niveau, een transitie naar duurzame stedelijke mobiliteit het meest waarschijnlijk is. De belangrijkste conclusie is dat vooral een systematische aanpak met combinaties van verschillende maatregelen tot het beste resultaat leidt. Het gaat dan om combinaties van financiële prikkels die de totale eigendomskosten van elektrische voertuigen verlagen, prikkels voor installatie van oplaadpunten met daarnaast de opzet van een laadnetwerk en factoren die het gebruik van conventionele voertuigen ontmoedigen.
Voorkeuren laadinfra
De afwezigheid van laadinfrastructuur is een belangrijke barrière voor de verspreiding van elektrische voertuigen. Wetenschappers van twee onderzoeksinstituten uit Karlsruhe vroegen ruim duizend Duitse automobilisten via een stated preference onderzoek naar hun voorkeuren voor laadinfrastructuur.
Over het algemeen hebben de gebruikers een lage betalingsbereidheid voor publieke laadinfrastructuur, dit maakt het vinden van een business case lastig en overheidssteun waarschijnlijk noodzakelijk. Verder bleek dat de aanwezigheid van laadinfrastructuur gebruikers over de streep kan trekken die niet tot de klassieke groep van early adopters van elektrische voertuigen hoort. De belangrijkste conclusie is volgens de auteurs dat bij expansie van het laadnetwerk de aanleg van snellaadstations prioriteit zou moeten krijgen boven een fijnmazig netwerk van laadstations.
Perceptie elektrische auto
Als consumenten een elektrische auto aanschaffen zijn ze dan trouw aan hun vertrouwde merk of kiezen ze juist voor een nieuw merk als Tesla? Wetenschappers van de Simon Fraser University onderzochten via een survey onder ruim tweeduizend Canadese consumenten hoe zij aankijken tegen automerken en Tesla in het bijzonder.
Ze concluderen dat Tesla de positieve perceptie van elektrische voertuigen in het algemeen heeft vergroot, ook onder consumenten die hun eigen merk trouw blijven - volgens het onderzoek nog altijd zo’n 30-50 procent van de consumenten die een nieuwe elektrische auto aanschaffen. Beleid om merken met een dergelijke positieve uitstraling te ondersteunen zou dus effectief kunnen zijn om het aantal elektrische auto’s te vergroten.
E-fiets als gezonde modaliteit
Op basis van een survey onder tienduizend Europeanen, uitgevoerd in het kader van het PASTA project (Physical Activity Through Sustainable Transport Approaches), hebben onderzoekers de fysieke activiteit van gebruikers van elektrische fietsen vergeleken met die van gewone fietsers en niet-fietsers. Ze gebruikten hiervoor de MET-waarde, een objectieve maat voor het energiegebruik bij fysieke inspanning. Deze waarde bleek maar weinig lager te liggen bij e-fietsers ten opzichte van fietsers, omdat e-fietsers langere afstanden afleggen. Ten opzichte van auto en ov nam de MET-waarde voor e-fietsers duidelijk toe. De resultaten ondersteunen daarmee de acceptatie van de e-fiets als gezonde en duurzame modaliteit. De onderzoekers adviseren bij het plannen van infrastructuur rekening te houden met de langere afstanden die e-fietsers afleggen.
Selectie uit vijf journals
Voor deze serie wordt een selectie gemaakt uit artikelen gepubliceerd in recente uitgave van de wetenschappelijke journals Transportation Research A, Transport Policy, Transport Geography en Transport Reviews. Voor deze aflevering is daar het nieuwe journal Transportation Research Interdisciplinary Perspectives aan toegevoegd.
Reactie plaatsen •