Deskundigen over openbare verlichting
Op deze pagina:
- Arthur Klink
- Ad de Visser
- Paul Settels
- Theo Mackaay
- Rob van Heur
Arthur Klink, voorzitter IGOV InnovatiePlatform
Een professioneel georganiseerd vakgebied OVL ontbreekt, helaas
‘Regelgeving en normeringen voor openbare verlichting zijn niet centraal vastgelegd en de kennis over licht rouleert in een beperkte wereld van een aantal deskundigen. Deze kennis zou breder gedragen moeten worden. In mijn ideaalbeeld groeit de NSVV uit tot het nationale kennisinstituut voor lichtnormeringen, vergelijkbaar met het NEN en het IGOV tot ht platform voor OVL-toepassingen in de praktijk, vergelijkbaar met hoe CROW dat is voor civiele werken.
Wat ontbreekt is een professioneel georganiseerd vakgebied OVL. Daardoor wordt er in de praktijk lichtvaardig omgegaan met licht: hier en daar verdwijnt licht terwijl dat niet zou moeten of er wordt juist te veel licht gegeven.
Stap één naar een professioneel vakgebied OVL, werd op 12 juni gezet door de projectgroep OVL2030 met de presentatie van een inspiratiedocument ‘Visie OVL2030’ aan Bertholt Leeftink van het ministerie van Economische Zaken (zie foto rechts). Met het opleveren van dit eindrapport wordt de gelijknamige projectgroep OVL2030 weliswaar ontbonden, maar dat betekent zeker niet het einde van het project. In tegendeel, ik zou het de start willen noemen van ‘traject OVL 2030’. Dit traject zou in 2030 een professioneel vakgebied moeten tot stand brengen met een evenzeer, volledig en volwassen beleidsveld openbare verlichting.
De opdracht voor dit traject is wat mij betreft:’samen nadenken over de toekomst van OVL, over de toepassing van nieuwe technische mogelijkheden en over de kwaliteit die die toepassingen zouden moeten hebben’. Het ‘samen nadenken’ kan gebeuren door de voormalige projectgroep en door het netwerk dat het heeft aangeboord, sinds het ruim een jaar geleden min of meer spontaan ontstond tijdens een door EZ georganiseerde marktontmoeting.
Opdracht van de projectgroep was om eens stil te staan bij de toekomst van de openbare verlichting in Nederland. Via een serie openbare bijeenkomsten, expertinterviews en deskresearch is nu dus het visiedocument opgeleverd dat mensen wil inspireren en uitnodigen om een deeltraject of specifiek thema verder uit te werken en te verdiepen. Zo’n deeltraject kan bijvoorbeeld zijn het onderzoeken van de vaak onbenutte ruimte binnen de geldende aanbestedingsregels om te komen tot innovatie. Maar ook om werk te maken van een benoemde noodzaak om burgers te betrekken bij concrete projecten. Een derde thema kan zijn, een betere samenwerking tot stand brengen tussen overheden als deskundige inkopers en het bedrijfsleven dat met innovatieve oplossingen maximaal aan de vraag tegemoet komt in termen van kwaliteit, budget, duurzaamheid en andere beleidsdoelstellingen.
De week van de openbare ruimte in 2015 lijkt me een mooi moment om het traject OVL 2030 te evalueren en door te starten. Tegelijkertijd zijn we als IGOV gestart met het samenstellen van een aantal themadelen, of hoofdstukken over licht, dat uiterlijk in 2030, moet leiden tot een compleet- en nog ontbrekend- handboek openbare verlichting. Dit handboek moet staan als een huis en de bijbel zijn voor iedereen in de openbare verlichtingsbranche. Voor de totstandkoming van dit eerste handboek staan wij open voor samenwerking met bestaande kennisinstituten en –organisaties die een gezamenlijk belang zien in zo’n handboek en in een professioneel vakgebied openbare verlichting. Voor meer informatie: www.igov.nl
Ad de Visser, Vice president CIE (Standards), vz overleg Nederlandse CIE-divisieleden en director Standards & Regulations, BG Automotive, Philips Lighting B.V.
Zo houden we onze lichtkennis op peil
De Commission Internationale de l’Eclairage (CIE) is een technische, wetenschappelijke en culturele internationale non-profit organisatie gericht op het uitwisselen van kennis van licht onder landen, onder meer door middel van het voorbereiden en publiceren van standaarden, aanbevelingen, meetprocedures en technische rapporten.
De CIE bestaat meer dan 100 jaar en kent een systeem van nationale vertegenwoordiging in de algemene vergadering (general assembly) en in de technische divisies (van kleurbeschrijving, ooggevoeligheid en meetstandaardisatie tot aan toepassingen zoals van UV-bestraling en openbare verlichting). Je zou kunnen zeggen dat het belang voor Nederland toeneemt om een goede vertegenwoordiging te hebben in de CIE. Zeker als je vaststelt dat veel partijen tegenwoordig meer kennis halen dan brengen. De effecten van die trend om minder kennis in huis te hebben maar efficiënt in te kopen, zie je helaas ook in Nederland. Dat is geen goede ontwikkeling want iemand moet die kennis op peil houden en bij de introductie van nieuwe technologieën, ook moderniseren. Bundeling van kennis en onderzoeksresultaten is veel efficiënter en leidt tot wetenschappelijk betrouwbaarder resultaten en in de praktijk tot betere en efficiëntere verlichtingsoplossingen en uiteindelijk standaarden.
Om een actueel voorbeeld van dat laatste te noemen: recent heeft de CIE Divisie 4 - inclusief experts uit Nederland -geconcludeerd dat het mesopic vision model niet geschikt is om energiebesparing in de openbare verlichting te bereiken terwijl toch velen daar als vanzelf vanuit gingen. De Nederlandse Stichting voor Verlichtingskunde (NSVV) fungeert als nationaal comité van de CIE, waarbij ik de vergadering van lichtexperts voorzit die in de CIE-divisies het Nederlandse standpunt inbrengen en waar we internationale en nationale kennis aan elkaar koppelen. Zo houden we onze lichtkennis op peil en delen we nieuwe kennis.’
Paul Settels, Register-ergonoom en veiligheidskundige bij ING en (mede)organisator van Licht2014
‘Licht doet meer met je dan je denkt’
Van 22 tot 24 september werd het Licht2014 congres gehouden, deze keer in Den Haag. Dit Europese congres - initiatief van de lichttechnische genootschappen van Duitsland, Oostenrijk, Zwitserland en Nederland -wil onderling kennis delen én vermenigvuldigen en een brug slaan tussen wetenschap en praktijk. En dat is nu hard nodig, want licht toepassen in de openbare ruimte betekent veel meer dan het aan of uitzetten van een lichtbron.
Als je weet dat de lichtsignalen die onze ogen waarnemen voor 90 procent direct naar het waarschuwings/biosysteem van onze hersenen gaan en maar 10 procent informatie doorgeven aan het cognitieve deel, dan is het van belang dat we kennis hebben van de precieze impact van licht, zeker in het verkeer. Te veel licht verblindt, weten we. Dat betekent bijvoorbeeld dat wanneer je wegrijdt bij een oververlicht tankstation je zo maar een overstekende voetganger kunt missen als je het donker inrijdt. Een factor om rekening mee te houden.
De organisatie van het congres bestond uit een klein team, waarin Myriam Aries van TU Eindhoven zich boog over het inhoudelijk programma en Theo Makaay (Alexpo), Jan Meutzner (MeutznerLichtDesign) en ik werkten aan interactieve presentaties, facilities en sponsoring. Licht 2014 was daarmee niet alleen een luistercongres, maar je kon er zelf aan het werk met licht. Dit congres was daardoor ook nadrukkelijk interessant voor niet-lichtexperts, al was het maar om hen bewust te maken van de impact van licht. Zie voor een terugblik: www.Licht2014.nl
Theo Mackaay, Alexpo
Let op: de omgeving bepaalt of de richtlijn effectief is, dus ga de straat op
‘Mensen die menen iets van licht te weten en elke tweede lichtmast uitdoen om energie te besparen, begrijpen er niets van en kunnen dan nog beter alles uitdoen. Wat je bij licht en verlichting, heel goed in de gaten moet houden is de fysieke lichtadaptieperiode die optreedt zo gauw je vanuit fel licht in het donker komt. Je ziet dan even niets. Deze adaptietijd, of tijdelijke blindheid neemt ook nog eens toe naarmate we ouder worden. We schatten momenteel in dat de adaptietijd bij jongeren tussen de 4 en 5 seconden is, maar bij 70 jarigen al oploopt tot 15 tot 20 seconden.
Ik test mijn eigen lichtadaptie regelmatig door vanuit mijn verlichte badkamer in mijn donkere slaapkamer te stappen. En inderdaad, ik heb steeds meer tijd nodig om mijn bed te onderscheiden. Dus, wil je verkeersveilige openbare verlichting aanbrengen, zorg dan voor gelijkmatige verlichting en voorkom adaptieblindheid, waardoor je bijvoorbeeld net een voetganger of een bocht mist.
Een tweede, daaraan gelieerde factor van belang is om altijd buiten te controleren of de lichttoepassing werkt. Een lichtplan kan volgens de richtlijnen precies kloppen, maar in de praktijk volstrekt niet voldoen. Bijvoorbeeld omdat er een fel reclamebord brandt of een fel verlicht gebouw staat. Vroeger werden enkele publieke gebouwen aangelicht, maar tegenwoordig meent iedereen zijn gevel fel te moeten verlichten en de komst van ledverlichting en ledschermen, maken dat alleen nog maar erger.
De les is dus: richtlijnen zijn goed en belangrijk en dienen de theorie, maar ze zijn van oudsher gericht op het beschijnen van het wegvak. Dus stel, je rijdt op een weg of staat te wachten voor een verkeerslicht en je kijkt even naar een fel verlicht reclamebord en je rijdt weer verder, dan zie je even niets en kunnen er vreselijke ongelukken gebeuren. Borg daarom gelijkmatig licht in de omgeving.
De door mij, prof Völker en Ellen de Vries georganiseerde workshop op dit gebied tijdens het tweejaarlijkse internationale lichtcongres, Licht 2014 (Dit congres vond plaats op 22-24 september-red) was bijzonder. We konden deelnemers op een hele fysieke manier duidelijk maken hoe het adaptieprobleem werkt. Ik verheugde me daar al maanden op. Er is in het congresgebouw een ruimte van 17 bij 17 meter in omvang en 9 meter hoogte waar geen daglicht binnen komt. Samen met lichtontwerpster de Vries en wetenschappers van de TU Berlijn hebben we een lichtinstallatie ontworpen waarmee we een paar uur lang een paar honderd mensen aan den lijve konden laten ondervinden wat licht doet in een wisselend verlichte omgeving.
Ik pleit overigens ook voor een soort checklist, waarmee je de theorie goed in de praktijk kunt brengen, zeker nu de ‘ledziekte’ is uitgebroken. Bij veel gemeenten zitten goede lichtexperts die hoef je niets wijs te maken, maar in andere gemeenten is dat niet het geval en kunnen ambtenaren zich makkelijk laten ringeloren door willekeurige leveranciers. Daarom zijn we als NSVV samen met de Duitse, Zwitserse en Oostenrijkse lichtgenootschappen bezig het vak van lichtadviseur ook internationaal te certificeren.’
Rob van Heur, lichtingenieur bij Laborelec, Maastricht (kantoor) en Linkebeek (laboratorium)
Het kaf van het koren scheiden
‘Ik werk waar energie zichtbaar wordt, in het geaccrediteerde laboratorium van Laborelec in Linkebeek, onder Brussel. Hier testen we de kwaliteit van ledlicht volgens gestandaardiseerde internationale richtlijnen. Daardoor zijn onze meetresultaten wereldwijd erkend. Laborelec is een non profit onderneming binnen GDF Suez en verricht onafhankelijk onderzoek voor Suez en derden.
Met ons werk zitten we heel dicht bij de eindgebruiker, en die heeft sinds de introductie in 2006 te maken met een overvloed aan ledproducten en ledleveranciers. Verklaarbaar omdat de gerenommeerde lichtleveranciers wachtten totdat zij betrouwbare producten op de markt konden brengen, terwijl andere, profiterend van de globalisering van de wereldmarkt, al scheepsladingen leds op de markt brachten. Voldeden die niet, dan veranderde de leverancier van naam en voerde nieuwe ladingen aan. Tegelijkertijd geldt bij de klant: één slechte ledervaring en hij is weg.
Uit een onderzoek van Eurocommissaris Neelie Kroes naar het uitblijven van een leddoorbraak bleek een top 3 van twijfels: twijfels over de kwaliteit, de performance en de standaardisatie. Bij nieuwe producten lopen de normen nu eenmaal achter op de ontwikkeling. Bovendien bestaat er niet zoiets als de beste led. Vergelijk het met de auto. De beste auto is voor de een klein en rood en voor de ander groen en groot. Wij onderzoeken dus ook niet of een ledlamp goed of slecht is, maar of het doet wat de leverancier belooft. Belooft de lamp een sterkte van 1000 lumen, dan testen wij dat. Wat we nog niet versneld kunnen meten is de levensduur. Daarvoor moet er nog altijd klassiek verouderd worden. Levensduur is net als de efficiëntie sterk afhankelijk van de bedrijfstemperatuur van de ledchip. De led zelf veroorzaakt hitte en wordt daarom altijd geleverd in een armatuur met koeling. Zo hebben we ‘de Ferrari’ onder de leds al wel ontdekt, maar stop je die in een armatuur zonder koeling dan is hem geen lang leven gegund.
Er loopt sinds 2009 een praktische levensduurproef met zo’n 15 ledarmaturen voor openbare verlichting. Ieder jaar, na zo’n 4000 lichturen, testen we de lichtterugval. Dit jaar branden de leds zo’n 20.000 uur en zie je in de grafieken al dat sommige de beloofde 60.000 uur echt niet gaan halen terwijl andere de 60.000 uur ver gaan overstijgen. Toch zijn er grote kansen voor led. Led betekent bijna altijd energiebesparing, een goede kwaliteit licht, goed regelbaar en heeft een langere levensduur. Of het ook rendabel is, verschilt per situatie. Gemeenten moeten bijvoorbeeld niet vergeten dat je een ledlichtarmatuur toch periodiek moet schoonmaken, ook al hoef je de lamp nog lang niet te vervangen.
De grootste bedreiging is nog steeds het grote verschil in performance en kwaliteit. Mijn tip voor de aanschaf van ledverlichting is: Denk eerst na wat je wil en welke kwaliteit je wil (net als bij de koop van een auto). Vraag daarna kritisch door en vraag gerust om meetverslagen. Leveranciers kunnen weliswaar nog geen levensduurgarantie geven, maar je kunt wel een nulmeting afspreken en bepalen welk percentage lichtterugval de lamp bijvoorbeeld na de eerste 6000 uur mag hebben. Is de terugval beduidend hoger, dan kun je zeggen: vervang hem maar. Ook dat is een manier om het kaf van het koren te scheiden.
Auteur: Margriet Verhoog
Reactie plaatsen •