Scootmobiel ten val (VK 5/2013)

maandag 2 september 2013
timer 9 min

In Verkeerskunde 1/2011 wordt aandacht besteed aan de val van een scootmobilist - waarbij letsel is opgelopen - door een hoogteverschil in de bestrating. De rechtbank Haarlem wijst de vordering van de scootmobilist af en hij moet zijn schade zelf dragen. De scootmobilist gaat in hoger beroep.

De feiten

Het Hof Amsterdam gaat uit van de feiten zoals die door de rechtbank Haarlem zijn vastgesteld. Aan de Papentorenvest in Haarlem staat de molen ‘De Adriaan’. De weg rond de molen is een voetgangersweg, waarvan de gemeente wegbeheerder is. In de directe omgeving van de molen bevindt zich ook een scheepshelling. Daardoor bestaat een hoogteverschil tussen de molen en de scheepshelling. Het hoogteverschil bestaat ook in het voetgangersgebied rondom de molen. Om dat hoogteverschil te overbruggen dan wel te vereffenen, zijn er treden gemaakt. Voor de bestrating van de openbare ruimte rondom de molen zijn drie verschillende materialen gebruikt. Een eerste ring direct aansluitend op de gevel van de molen bestaande uit kinderkopjes, vervolgens een tweede ring bestaande uit bakstenen en als derde ring een steiger van gegroefde eikenhouten delen. De laatste ring grenst aan het water. Het hoogteverschil tussen de eerste en de tweede ring bedraagt 17 cm. Het hoogteverschil binnen de tweede ring bedraagt 18 cm en het hoogteverschil binnen de derde ring bedraagt 20 cm.

De bestuurder van de scootmobiel reed over de voetgangersweg rond de molen. Al rijdende keek hij omhoog en is vervolgens ten val gekomen over het hoogteverschil binnen de derde ring. Ruim een jaar na het ongeval heeft de gemeente paaltjes in de directe omgeving van het ongeval geplaatst. Voor en na het bovenstaande ongeval hebben zich geen andere ongevallen op de voetgangersweg rondom de molen voorgedaan.  In een bedieningshandleiding van de scootmobiel wordt erop gewezen uiterst voorzichtig te rijden op een oneffen ondergrond en bij het nemen van stoepranden.

Bij gelegenheid van de plaatsopneming heeft het hof geconstateerd dat in de derde ring (het houten plankier) ten tijde van het ongeval, na de bocht in het pad rond de molen,  sprake was van een plotselinge verlaging in het plankier van ongeveer 20 cm. Voorts heeft het hof geconstateerd dat dit hoogteverschil, wanneer men komt aanlopen over dit pad, slecht waarneembaar is en - ook van geringe afstand - slecht zichtbaar. Het hof neemt in aanmerking dat bij de scootmobilist de ooghoogte van de bestuurder zich lager bevond dan (gemiddeld) bij een volwassene het geval is.

Het geconstateerde hoogteverschil in het plankier is nu overbrugd door een in de derde ring aangebrachte houten hellingbaan. Daarvan geabstraheerd (omdat de hellingbaan er destijds nog niet was), lijkt op het oog sprake van een doorlopend plankier, zonder hoogteverschillen. Waar het plotselinge hoogteverschil nog wel bestaat, in de tweede ring (een met bakstenen bestraat pad), zijn paaltjes aangebracht, waarvan de aanwezigheid een attentiefunctie voor het hoogteverschil heeft. Deze paaltjes waren ten tijde van het ongeval niet aanwezig.

Gelet op de situatie ter plaatse oordeelt het hof dat het plotselinge hoogteverschil in het houten pad voor een gebruiker van dat pad, zoals de scootmobilist, slecht waarneembaar was, zodat hij daarop moeilijk bedacht kon zijn.

Het verweer van de gemeente dat de scootmobilist op het hoogteverschil bedacht moest zijn, omdat dit vergelijkbaar is met de op- of afstap van een trottoirband, wordt door het hof afgewezen. Naar mening van het hof gaat het niet om het hoogteverschil op zichzelf, maar om de wijze waarop dit in het pad was verwerkt. Er was geen sprake van enige waarschuwing, zoals een bord of iets dergelijks, evenmin was een ander visueel signaal in het plankier aangebracht, bijvoorbeeld een kleurverschil, dat attendeerde op een hoogteverschil.

Ook het verweer van de gemeente dat overal rond de molen sprake is van hoogteverschillen, zodat de bestuurder van de scootmobiel om die reden ook op het onderhavige hoogteverschil bedacht had moeten zijn, gaat niet op. Vanaf de plaats die voor voetgangers (en scootmobielen) de logische entree van het pad rond de molen is, is geen sprake van een hoogteverschil in het pad. Het pad is goed toegankelijk en bestraat (de tweede ring), en wekt niet de indruk dat er hoogteverschillen zijn. Even verderop waar het pad rond de molen een bocht naar links maakt, begint het houten plankier (de derde ring). Dit sluit qua hoogte precies aan bij het bestrate pad en kan dus zonder enig hoogteverschil te overbruggen, worden betreden of met een scootmobiel worden bereden. Het houten plankier ligt hier vlak en lijkt ook goed met een scootmobiel te berijden te zijn.

Historische bezienswaardigheid
Hierbij kan worden opgemerkt dat de molen een historische bezienswaardigheid is in de binnenstad van Haarlem, dit omdat de molen op een fraaie locatie aan het Spaarne ligt. De molen is van binnen te bezichtigen, maar nodigt ook uit tot bezichtiging aan de buitenzijde. Mede met dat doel is rond de molen, tussen het water en de molen, het bewuste pad aangelegd.

Ook in dit verband overweegt het hof dat er bij de entree van het pad rond de molen geen impliciete of expliciete waarschuwingen zijn dat men op obstakels of hoogteverschillen zal stuiten. Er is geen waarschuwingsbord. Vanaf het bestrate pad van de tweede ring, kan men zonder hoogteverschillen het houten pad betreden. Wanneer dit pad wordt gevolgd, is, anders dan de gemeente heeft gesuggereerd, geen sprake van treden in het pad. De hoogteverschillen waar de gemeente op doelt, komt men derhalve niet tegen wanneer het pad rond de molen vanaf de entree wordt gevolgd. Er zijn wel hoogteverschillen in het pad dat niet meer rond de molen gaat, maar rechtdoor naar het water. Deze hoogteverschillen zijn er echter niet vanaf de entree van het pad rond de molen en kunnen alleen al daarom moeilijk gelden als ‘waarschuwing’ dat ‘overal’ hoogteverschillen zijn.

Het hof oordeelt dat het houten plankier (de derde ring) door het plotselinge hoogteverschil niet voldoet aan de verwachtingen die een gebruiker daarvan in de gegeven omstandigheden mag hebben. Het hoogteverschil was voor een gebruiker van het pad slecht waarneembaar, zodat een gebruiker van het pad zoals de scootmobilist daarop redelijkerwijs niet bedacht hoeft te zijn. Bovendien is mede van belang dat het pad rond de molen, inclusief het houten plankier van de derde ring, op de plaats waar men het pad opgaat, de indruk wekt dat het een goed onderhouden, goed begaanbaar en zonder obstakels te belopen of te berijden pad is. Die indruk wordt versterkt doordat de molen een toeristische bezienswaardigheid is, die uitnodigt tot bezichtiging door het pand rond de molen te betreden. Daarmee was voor de bestuurder van de scootmobiel de gerechtvaardigde verwachting gewekt, dat hij, ook met zijn scootmobiel, het pad kon berijden. Dat het pad niet voor autoverkeer toegankelijk is, maakt dit niet anders.

Het plotselinge hoogteverschil levert een gevaar op voor gebruikers van het pad. Men kan immers gemakkelijk struikelen of vallen over een hoogteverschil dat men niet verwacht of daar met een scootmobiel kantelen. De gemeente diende er rekening mee te houden dat een weggebruiker zou kunnen vallen over een dergelijk hoogteverschil. Door zo’n valpartij bestaat het aanzienlijke risico op schade aan personen. Dat zich eerder geen valpartijen hebben voorgedaan, zoals de gemeente naar voren heeft gebracht, acht het hof niet van doorslaggevend belang.

Voorts is het hof van mening dat de gemeente op eenvoudige wijze (en tegen beperkte kosten) het gebrek had kunnen verhelpen door ter plaatse te waarschuwen voor een hoogteverschil, bijvoorbeeld door het houten vlonder bij de afstap een andere kleur te geven of door een andere visuele markering in het pad aan te brengen. Ook had een waarschuwingsbord kunnen worden geplaatst. Het gebrek zou ook verholpen zijn door het aanbrengen van een aflopende helling waarmee het hoogteverschil is overbrugd, zoals naderhand heeft plaatsgevonden. Een meer verdergaande oplossing zou zijn geweest het pad geleidelijk te laten aflopen.

Alle relevante factoren in aanmerking nemend, is het hof van oordeel dat het plotselinge hoogteverschil in het houten plankieren pad rond de molen in de gegeven omstandigheden een gebrek in de zin van art. 6:174 BW is.

Het verweer van de gemeente dat er geen causaal verband is tussen het hoogteverschil in het pad en de val en dat de bestuurder van de scootmobiel louter door eigen onvoorzichtigheid is gevallen, wordt door het hof verworpen. Het staat vast dat het ongeval ter plaatse van het plotselinge hoogteverschil heeft plaatsgevonden, doordat de scootmobilist op die plaats met zijn scootmobiel is gekanteld. Daarmee staat genoegzaam vast dat het ongeval in ieder geval mede-oorzaak is geweest voor het ongeval.

Voor zover het verweer van de gemeente op dit punt inhoudt dat de scootmobilist hoe dan ook uiterst voorzichtig het hoogteverschil had moeten overbruggen, nu ook in de gebruiksaanwijzing staat dat bij het op- of afrijden van een stoeprand uiterste voorzichtigheid moet worden betracht, geldt dat dit verweer veronderstelt dat het voor de scootmobilist te verwachten was dat ter plaatse een hoogteverschil moest worden overbrugd. Uit hetgeen eerder is overwogen, volgt dat dit nu juist niet het geval was.

Subsidiair heeft de gemeente aangevoerd dat de bestuurder eigen schuld heeft aan het ongeval. Dit verweer slaagt. Waar de scootmobilist zelf heeft aangegeven dat hij op het moment van het ongeval naar de molen keek, terwijl hij met zijn scootmobiel op het pad reed, heeft hij niet de normale oplettendheid betracht die van hem mocht worden verwacht. Bij het omhoog kijken naar de molen had van hem redelijkerwijs mogen worden verwacht dat hij zijn scootmobiel tot stilstand zou hebben gebracht en dat hij pas weer zou rijden, als hij zijn blik op het pad voor hem had gericht. Door rijdend omhoog te kijken, heeft hij zelf ook schuld aan het ongeval. Had hij dit niet gedaan, had hij op het laatste moment toch het plotselinge hoogteverschil kunnen zien.

Het oordeel van de rechtbank

Het aandeel eigen schuld van de bestuurder van de scootmobiel wordt op 50 procent vastgesteld.  Het hof oordeelt dat de billijkheidscorrectie vergt dat de schade anders dan naar bijdrage aan het ongeval over partijen moet worden verdeeld. Als wegbeheerder behoort de gemeente behoort ook rekening te houden met minder oplettende weggebruikers. In de verhouding gemeente-scootmobilist is het tijdens het rijden omhoog kijken naar de molen derhalve minder verwijtbaar aan de bestuurder dan het gebrek aan de weg aan de gemeente. Bovendien neemt het hof in het kader van de billijkheidscorrectie in aanmerking dat de gemeente op eenvoudige wijze het gebrek aan het pad had kunnen verhelpen. Al met al oordeelt het hof dat 20 procent van de schade voor eigen rekening van de scootmobilist moet blijven. De gemeente is voor 80 procent aansprakelijk voor de schade van de bestuurder van de scootmobiel.

Hof Amsterdam 4 juni 2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:1744

 
Auteur: Margriet Verhoog

verkeerskunde artikel
mail_outline

Aanmelden voor de nieuwsbrief

Reactie plaatsen

Beperkte HTML

  • Toegelaten HTML-tags: <a href hreflang> <em> <strong> <cite> <blockquote cite> <code> <ul type> <ol start type> <li> <dl> <dt> <dd> <h2 id> <h3 id> <h4 id> <h5 id> <h6 id>
  • Regels en alinea's worden automatisch gesplitst.
  • Web- en e-mailadressen worden automatisch naar links omgezet.
  • Lazy-loading is enabled for both <img> and <iframe> tags. If you want certain elements skip lazy-loading, add no-b-lazy class name.