Inrichting rotonde (VK 4/2011)
In Verkeerskunde 4/2011 wordt aandacht besteed aan de vraag of er sprake is van een gebrekkige inrichting en zichtbaarheid van een rotonde en de toeleidende weg.
Aanleiding voor deze vraag was het ongeval van een motorrijder op 14 juni 2004. Hij botste met zijn motor tegen de met stenen gevulde schanskorf van een rotonde. De motorrijder had de rotonde over het hoofd gezien, reed er recht op af en zag de schanskorf pas op het laatste moment. Hij remde, draaide daardoor en kwam met zijn rug tegen de schanskorf terecht. De motorrijder liep daarbij letsel op en stelt de Staat, die ten tijde van het ongeval eigenaar was van het perceel, en de gemeente, die destijds opdracht gaf tot de aanleg van de rotonde, aansprakelijk
Is de gemeente aansprakelijk?
De vraag die de rechtbank Middelburg moet beantwoorden is of er sprake was van een gebrekkige inrichting en zichtbaarheid van een rotonde en de toeleidende weg en zo ja, is die gebrekkige inrichting en slechte zichtbaarheid oorzaak van het ongeval.
De beoordeling
Voor het oordeel van de rechtbank zijn de volgende feiten van belang.
CROW, kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte, publiceert de ASVV (Aanbevelingen voor Stedelijke Verkeersvoorzieningen). Deze hebben het karakter van richtlijnen. De publicatie 126 ‘Eenheid in rotondes’ bevat bepalingen met betrekking tot de aankleding van rotondes. Zo moet de aankleding van het middeneiland zodanig zijn dat op afstand geen doorzicht mogelijk is, waardoor automobilisten van grotere afstand worden geattendeerd op de fysieke aanwezigheid van het middeneiland. Voor situaties binnen en buiten de bebouwde kom worden de volgende aanbevelingen gedaan. Het middeneiland moet duidelijk herkenbaar zijn. De rand van het middeneiland dient van een duidelijke markering te zijn voorzien, bij voorkeur een zwart-wit geblokte rand om de zichtbaarheid te vergroten; als alternatief kan een retroreflecterende strip worden aangebracht. Voorwaarschuwingsborden en borden op de rotonde moeten afzonderlijk worden verlicht. Bij wijze van markering moet op de toeleidende weg haaientanden worden toegepast en in ieder geval buiten de bebouwde kom een voorwaarschuwingsdriehoek.
De rotonde waar het ongeval plaatsvond heeft geen gesloten middeneiland; onder het middeneiland bevindt zich een fietspad en een watergang. Om te voorkomen dat verkeersdeelnemers, die, in de plaats van de rotonde te volgen, rechtdoor zouden rijden en naar beneden zouden vallen, heeft de gemeente het middeneiland rondom voorzien van schanskorven met een hoogte van 1 meter. De schanskorven zijn gevuld met stenen, waarvan de kleur nagenoeg overeenkomt met die van het asfalt van de rotonde. Ten tijde van het ongeval was doorzicht op afstand mogelijk. De schanskorven waren toen niet voorzien van enige markering en tegen het wegdek van de rotonde geplaatst. Op het middenvlak van de rotonde waren borden model D1 aangebracht, terwijl de voor de aanleg van de rotonde vervaardigde bebordingstekening plaatsing van – opvallender – borden model OV106 voorschreef. Op de toeleidende weg gold een maximumsnelheid van 70 km/uur en waren er geen voorwaarschuwingsborden aangebracht. Vanaf ongeveer 100 meter vóór de rotonde waren 3x voorsorteerpijlen op het wegdek aangebracht. Bij aanvang van de rotonde waren haaientanden aangebracht en was het voorrangsbord B6 geplaatst.
Onderzoek
Naar aanleiding van een aantal ongevallen dat zich op de rotonde heeft voorgedaan, heeft de gemeente aan het bureau Arcadis opdracht gegeven een onderzoek uit te voeren. In zijn rapport van 18 juli 2007 adviseerde Arcadis een aantal aanvullende voorzieningen te treffen ‘gericht op een verkeersveiligere inrichting van de rotonde’. Onder meer is geadviseerd het verplaatsen van de komgrens tot 150 meter vóór de rotonde (gezien vanaf de toeleidende weg), het aanbrengen van voorwaarschuwingsdriehoeken en verbetering van de herkenbaarheid en zichtbaarheid van de rotonde. Na het ongeval is het middeneiland voorzien van schermen, de schanskorven zijn voorzien van schrikplanken, in het wegdek vóór de korven zijn ‘kattenogen’ aangebracht, de komgrens is verplaatst, er zijn voorwaarschuwingsdriehoeken op de weg naar de rotonde aangebracht en de bebording is aangepast. Een deel van de maatregelen is getroffen op advies van Arcadis.
De rechtbank oordeelt dat het middeneiland en de daarop geplaatste schanskorven naar verkeersopvattingen als deel van de weg moeten worden beschouwd. Met de toeleidende wegen en het wegdek van de rotonde maken zij deel uit van de constructie en zijn van belang voor een veilige afwikkeling van het verkeer.
Voor de vraag of de rotonde op 14 juni 2004 gebrekkig en/of gevaarzettend was ingericht, is van belang dat de rotonde toen buiten de bebouwde kom van de gemeente lag en dat op de toeleidende weg een snelheid van 70 km/uur was toegestaan. Uit de CROW-richtlijnen volgt dat rotondes in het belang van het de verkeersveiligheid duidelijk als zodanig zichtbaar en herkenbaar moeten zijn. Hoewel de richtlijnen geen wettelijke status hebben, blijkt uit de processtukken dat zij niettemin als gezaghebbend worden ervaren en bij de inrichting van infrastructuur veelvuldig worden gehanteerd. Dit is kennelijk ook door de gemeente gedaan. Dat op grond van plaatselijke omstandigheden soms andere oplossingen worden gekozen dan de richtlijnen adviseren, doet daar niet aan af; ook bij die alternatieven zal de verkeersveiligheid niet in het geding mogen komen.
De omstandigheid dat op de toeleidende weg nog een relatief hoge snelheid was toegestaan, maakt te meer van belang dat aan de zichtbaarheid en herkenbaarheid van de rotonde hoge eisen moeten worden gesteld. In dat verband is van belang dat het rapport van Arcadis vermeldt: dat de weggebruikers op de toeleidende weg tot hardrijden worden uitgedaagd, dat het wegprofiel tot hoge snelheden uitnodigt, dat het middeneiland niet was voorzien van verticale elementen ter vergroting van de zichtbaarheid, dat de rotonde voor de automobilist die achter een voorganger rijdt aan het oog wordt onttrokken, dat de gebruikelijke voorwaarschuwingsdriehoeken ontbreken en dat, hoewel de toeleidende weg twee rijstroken heeft, alleen rechts een voorrangsbord B6 was geplaatst. Arcadis is van mening dat de rotonde niet goed herkenbaar en zichtbaar was. Hoewel de inspectie door Arcadis in 2007 plaatsvond, is gesteld noch gebleken dat de situatie in 2004 wat betreft de zichtbaarheid en herkenbaarheid wezenlijk anders was.
Het rapport van Arcadis laat zien dat sinds de openstelling van de rotonde in korte tijd een relatief groot aantal ongevallen zijn gebeurd, waaronder in elk geval vier ongevallen, waarbij de weggebruikers die vanuit dezelfde richting als de motorrijder kwamen, waren betrokken. Hoewel geen eenduidige oorzaak-gevolg-relatie is gevonden, is het aantal naar het oordeel van Arcadis te hoog en zijn aanpassingen ter verbetering van de verkeersveiligheid van de rotonde gewenst.
Verder staat het vast dat: het wegdek van de rotonde en de schanskorf op het middeneiland niet of nauwelijks van kleur verschilden, dat doorzicht mogelijk was en dat ten tijde van het ongeval geen markeringen op het middeneiland waren aangebracht.
Conclusie
Op grond van het voorgaande neemt de rechter als voldoende vaststaand aan dat de (inrichting van de ) rotonde op 14 juni in de zin van artikel 6:174 BW niet voldeed aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden uit een oogpunt van verkeersveiligheid mocht stellen en dat die daardoor gebrekkig en gevaarzettend was.
Gelet op het vastgestelde onveilige karakter van de rotonde, onder meer vanwege de slechte zichtbaarheid en herkenbaarheid, en de omstandigheid dat de motorrijder tegen de schanskorf is opgereden, omdat hij die niet of te laat had opgemerkt, wordt de onveiligheid van de rotonde vermoed de oorzaak te zijn van het hem overkomen ongeval. Dit betekent dat de wegbeheerder aansprakelijk is voor de door de motorrijder geleden schade. De Staat is als wegbeheerder aansprakelijk ex artikel 6:174 BW wegens schending van zijn zorgplicht; de gemeente als opdrachtgever voor de aanleg van de rotonde is aansprakelijk op de voet van artikel 6:162 BW wegens het in het leven roepen van de onveilige situatie.
Dit is slechts anders, indien het ongeval is veroorzaakt door een andere oorzaak, namelijk door het verkeersgedrag van de motorrijder zelf. De gemeente en de Staat worden in staat gesteld tot het bewijs daarvan.
Rechtbank Middelburg 3 maart 2010, LJN: BO9374
Auteur: Margriet Verhoog
Reactie plaatsen •