Bas Scholten, procesmanager bij APPM, onderzocht samen met kennispartners Stadkwadraat, Deesy en Witteveen+Bos de ervaringen met deelmobiliteit bij stedelijke bouwprojecten. “We hebben de stand van zaken in Nederland onderzocht. In hoeverre is deelmobiliteit toegepast in gebiedsontwikkelingen, wat zijn de ervaringen en de geleerde lessen?”
Deelmobiliteit, kijk naar het geheel
Het onderzoek richtte zich op 35 projecten waarbij door middel van enquêtes en interviews vragen zijn gesteld over het concept, de organisatie, maar ook over zaken als communicatie en monitoring [*]. “Bij tien gemeenten hebben we verdiepende interviews gehouden, over in totaal twintig projecten.” De meeste projecten bevonden zich in de planfase, maar een aantal bevond zich ook al in de gebruiksfase. “Daar viel het ons op dat er weinig over gebruik bekend is. We weten vaak niet of het aanslaat of niet, en dat is best wel opvallend.”
“Bij grote en complexe projecten zie je dat gemeenten steeds meer de regie over deelmobiliteit naar zich toe willen trekken, dat ze meer zelf aan het stuur willen gaan zitten om het tot een succes te maken. En daar is de gemeente ook wel de geschikte partij voor.”
Deelmobiliteit als onderdeel van STOMP
Deelmobiliteit wordt vaak gezien als onderdeel van een STOMP-strategie (Stappen, Trappen, ov, MaaS en dan pas de privé-auto), en als manier om de parkeereisen te kunnen reduceren. “Daar zijn we nu zo’n jaar of tien mee bezig, maar voorbeelden van hoe dat dan werkt in de praktijk, zijn schaars en beperkt. Gemeenten nemen daardoor nog vaak parkeerreductie als gevolg van deelmobiliteit op, zonder te weten of het nou echt werkt.”
Verantwoordelijkheid
Een deel van dit vraagstuk gaat over verantwoordelijkheid. “Gemeenten kunnen wel aan een projectontwikkelaar vragen om de komende tien jaar deelmobiliteit te garanderen, maar die kan dat vaak niet en het is ook hun verdienmodel niet. De bewoner daarentegen wil langdurig deelmobiliteit voor de deur hebben, maar de projectontwikkelaar is dan al weer vertrokken.”
“Kijk bij deelmobiliteit vooral naar de toepasbaarheid en naar het hele gebied, dus niet alleen naar de plot die je aan het ontwikkelen bent, en bekijk het in samenhang met het hele aanbod aan mobiliteit in dat gebied. Het gaat om het totaalconcept in een wijk dat voor de aanbieder rendabel moet zijn, maar het moet ook passen in de rest van het systeem. Dus, hoe autoluw is de wijk? En kan ik makkelijk de fiets pakken? Dat soort vragen moet je ook beantwoorden. Daar is nog wel wat te winnen: het goed toepassen van flankerend beleid”, aldus Scholten.
“Maak ook afspraken over de ‘plots’ in de ontwikkeling heen”, vervolgt hij. “Natuurlijk, gebiedsontwikkeling gaat in segmenten, in plots, maar de eerste bewoner moet wel al meteen weten dat hij over deelmobiliteit kan beschikken en daar ook gebruik van kunnen maken.”