Dit model sluit op het op het goede moment goed aan
Paul van de Coevering is lector Urban Intelligence bij BUAS en voor het onderzoeksproject ‘Een nieuwe Kijk op Bereikbaarheid’ lid van de wetenschappelijke klankbordgroep. Samen met Bert van Wee, Niels van Oort (TU Delft), Jurgen de Haan (CROW) en Marie José Olde Kalter (Universiteit Twente) keek hij naar de betrouwbaarheid van het rekenkundige deel van het model. Hoe kijkt hij terug op dit onderzoek en op het resultaat: een multimodaal vergelijkingsmodel?
“Wij gaven feedback tijdens de ontwikkeling van het model en keken naar de manier waarop het instrument zou kunnen aansluiten bij de integrale beleidsopgaven van nu. Dan kom je op een instrument dat multimodaal moet zijn, flexibel, integraal en op doelgroepen gericht. Vervolgens keken we hoe die doelgroepbundeling en analyse in elkaar steken. Maar ook naar de werking van de koppeling van modaliteiten. We zijn ruim een jaar samen opgetrokken. Ik kijk terug op een mooi project waarmee naar mijn gevoel een steen in de vijver is gegooid.”
Multimodale verplaatsingen
Voorheen werd vooral op basis van unimodale verplaatsingen gemodelleerd, legt Van de Coevering uit. In dit model is een slag gemaakt in het berekenen van multimodale verplaatsingen. Het gaat daarbij zowel om het berekenen van capaciteitsveranderingen als gevolg van inframaatregelen, als om het berekenen van multimodale bereikbaarheidseffecten voor specifieke doelgroepen.
“Dit model komt op het goede moment”, stelt de lector. “Denk aan de langetermijnvraagstukken van nu: hoe breid je steden in? Welk effect heeft een verlaagde parkeernorm? Wat is de impact van deelsystemen? Tot nu toe hadden we geen benul welk effecten maatregelen op doelgroepen hadden. Denk bijvoorbeeld aan de opkomst van MaaS. Voor wie is dit een optie? De mensen die al een duurzaam hart hebben kiezen misschien voor deelauto’s in plaats van voor meer ov, terwijl andere doelgroepen mogelijk nauwelijks worden bereikt. ”
Comfortaspecten
De wetenschappers keken ook naar de meetbare impact van comfortaspecten. “Die blijven in dit model, deels een educated guess”, zegt Van de Coevering, “hoewel sommige aspecten al wel verder zijn uitgewerkt. De onderbouwing kan deels dus nog verbeteren, maar het model geeft wel aan wat aannames hierover doen met de bereikbaarheid. En, heb je gaandeweg meer informatie en kennis over de impact van deze aspecten, dan kun je de parameters in het model aanpassen.”
‘Comfort’ is een lastig onderwerp, erkent Van de Coevering, “want bij de beleving ervan, tref je om te beginnen al een groot verschil aan tussen perceptie (‘de trein zit altijd vol’) en werkelijkheid (‘valt best mee’). Hierdoor zie je dat het openbaar vervoer hoger wordt gewaardeerd door gebruikers dan door niet-gebruikers. Dit geldt ook voor de fiets. Deze vraagstukken over beleving en attitudes moeten we opnemen in nationale verplaatsingsonderzoeken en gemeentelijke panels. Met deze kennis kunnen we de aannames valideren en integreren in het model. Het helpt om aannames te valideren.”
Potentiële bereikbaarheid
“De grote meerwaarde van dit model is dat het de potentiële bereikbaarheid in beeld brengt, waarop je gedragscampagnes en financiële prikkels gericht kunt inzetten. En, gezien de inzet van publieke middelen in de infrastructuur is het logisch dat je goed kijkt naar bereikbaarheidseffecten op doelgroepen.”
Van de Coevering zou het model willen aanbevelen als onderdeel van een toolbox. “Ik zie de charme in de combinatie van modellen en empirische data. Dit levert per doelgroep inzicht in het huidige verplaatsingsgedrag, in de bereikbaarheidseffecten van ruimtelijke en infrastructurele maatregelen en gedragseffecten. In die volgorde zegt het echt iets!”
Reactie plaatsen •