Sascha Hoogendoorn: 'Wat doen mensen?'
Sascha Hoogendoorn, wetenschappelijk medewerker bij het Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid, popelt om te starten met het nieuwe Mobiliteitspanel Nederland, MPN; een moderne variant van een eerder succesnummer: het longitudinaal verplaatsingsonderzoek, LVO. ‘Met het MPN krijgen we nu meer inzicht in jaar-op-jaar veranderingen in verplaatsingsgedrag. Daarmee kunnen we onder meer verkeersmodellen nauwkeuriger kalibreren en betrouwbaarder uitspraken doen over effecten van beleidsmaatregelen.
Hoogendoorn: ‘Wat we gaan doen is het volgende; we gaan de verplaatsingspatronen van personen in circa 2000 huishoudens meerjarig en nauwkeurig volgen. Dat doen we als ministerie van IenM, in samenwerking met Goudappel Coffeng en de TU Twente. Vanuit het ministerie zijn naast het KiM meerdere kennisdiensten betrokken. Het KiM heeft specifieke interesse in individueel verplaatsingsgedrag om inzicht in de effectiviteit van beleidsmaatregelen te vergroten. Het Planbureau voor de Leefomgeving heeft specifieke interesse in autobezit en autogebruik en de Dienst Verkeer en Scheepvaart van Rijkswaterstaat is geïnteresseerd in verfijnde informatie voor haar verkeersmodellen.’ Hoogendoorn: ‘En ik ben vanuit het KiM projectleider van het MPN en stuur ook de aanbesteding aan voor het veldwerk. En dat houdt in: het vinden van 2000 relevante huishoudens die bereid zijn om meerjarig een dagboekje bij te houden gedurende een week, waarin alle verplaatsingen en ritten worden genoteerd. En ook: welke vervoermiddelen kiezen ze daarvoor en hoelang duren die ritten? Wat we willen weten is: hoe verhouden de verplaatsingspatronen zich binnen een huishouden? Pakt de dochter, zoals ikzelf vroeger deed, snel de auto als papa een dag thuis werkt? Dit soort specifieke informatie, daar zijn we naar op zoek.’
Naast het dagboekje vragen we de deelnemers om een extra vragenlijst in te vullen waarin meerdere kenmerken van de personen en het huishouden worden gevraagd, en ook of er gedurende het jaar belangrijke gebeurtenissen zijn geweest, zoals een nieuwe baan, geboorte of scheiding. Ten slotte wordt er ieder jaar een variabele vragenlijst voorgelegd waarin we kijken naar een relatie tussen mobiliteitsgedrag en actuele maatschappelijke gebeurtenissen, zoals nu de kredietcrisis of het gebruik van e-shops en Het Nieuwe Werken. Zo krijgen we over meerdere jaren inzicht in het verplaatsingsgedrag van eenzelfde groep mensen en de effecten op hun mobiliteitsgedrag als gevolg van gebeurtenissen in het persoonlijke en maatschappelijke leven van die mensen.
We bereiden nu de aanbesteding van het veldwerk voor. Die gaat half februari van start. Dan kan in mei het veldwerkbureau starten met het werven van deelnemers en het vertalen van onze vragen in een relevante vragenlijst. Het eerste dagboekje willen we vragen in de periode tussen de herfstvakantie en Sinterklaas. Dit is een representatieve periode in het jaar (zonder schoolvakanties) waarin de meest stabiele verplaatsingspatronen zijn. Mensen die voornamelijk met de auto rijden, rijden dan ook met de auto, en pakken niet ‘per ongeluk’ de fiets omdat het een dag warm weer is.
Dit soort onderzoek hadden we tussen 1984 en 1989; het LVO: het longitudinaal verplaatsingsonderzoek, maar dat was te duur. Mensen moesten toen van alles nog op papier invullen en de onderzoekers evenzo op die manier verwerken. Het idee is nu dat het met de nieuwe technieken en internetmogelijkheden goedkoper is en dus betaalbaar wordt, terwijl je overigens wel een kleine groep blijft houden die nog geen internet heeft en toch nog telefonisch of thuis moet worden geïnterviewd.
Het is heel erg leuk om te doen en ook heel spannend en interessant. Je moet bijvoorbeeld heel goed nadenken over de vragen (hebben we deze informatie echt nodig?) want je wilt voorkomen dat mensen er gaandeweg mee stoppen. Als je per verplaatsing één extra vraag stelt (bijvoorbeeld welke auto uit het huishouden voor een verplaatsing is gebruikt) en iemand maakt 30 verplaatsingen in 7 dagen, dan betekent dat deze persoon 30 extra vragen moet beantwoorden.
De eerste analysecijfers van het MPN verwacht Hoogendoorn in de zomer van 2013. Mogelijk worden deze cijfers gecombineerd met de presentatie van de jaarlijkse mobiliteitsbalans. Deze KiM-publicatie is grotendeels gebaseerd op cijfers van de reguliere verplaatsingsonderzoeken van het CBS, het OVG, het MON en het OViN. Deze onderzoeken bevatten minder gedetailleerde informatie dan het MPN. Zo gebruikt het CBS steeds andere mensen voor het verplaatsingsonderzoek, laat hen een dagboekje van 1 dag opstellen en neemt ook maar één persoon uit een huishouden.
Als het gaat om trends in verkeersonderzoek signaleert Hoogendoorn het volgende: ‘Probleem met verkeersonderzoek is dat mensen denken dat data-inwinning duur is. Anderzijds willen ze wel veel vragen beantwoord zien en daar ook direct antwoord op hebben. Daar zit een spanningsveld. Ik zou willen benadrukken dat dit onderzoek wel wat kost, maar heel effectief is, en daarmee krijg je dus ook wel wat. Ook merk ik een trend in verkeersonderzoek om meer te willen weten van individuen en de interactie tussen individuen in een huishouden.
‘Ten slotte’, haast Hoogendoorn te zeggen: ‘rond het bekend maken van de jaarcijfers wordt ook een data-gebruikersdag georganiseerd. Op die dag kunnen gebruikers informatie uitwisselen en feedback geven. Mei 2013!’
Klik hier voor de CVS-paper met meer informatie over het Mobiliteitspanel Nederland
Auteur: Joske van Lith
Reactie plaatsen •