Bramen plukken (VK 4/2014)
Dat bramen plukken niet altijd een ongevaarlijke activiteit is, blijkt uit deze uitspraak van de kantonrechter Den Bosch. De bramenplukster stelt de beheerder van het natuurterrein aansprakelijk als gevolg van een val in een kuil van ongeveer 1,5 à 2 meter diep. Bij het betreden van het terrein staat een bord dat de toegang verboden is, indien men zich buiten de paden begeeft en wanneer iets wordt meegenomen of beschadigt.
Bij het plukken van bramen heeft de vrouw het wandelpad verlaten en is zij pardoes in de kuil gevallen. Onder het pad bleek een oude duiker te liggen die niet meer werd gebruikt en daarom ook niet werd geschoond. De duiker ligt ongeveer 1,25 meter naast het pad. De locatie van de duiker was aangegeven met twee ongeschilderde paaltjes van ongeveer 10 à 15 cm dik en ongeveer 15 à 20 cm hoog. De sloot zelf en de uitgang van de duiker waren overwoekerd met braamtakken en niet zichtbaar. Na het ongeval zijn de koppen van de paaltjes rood geschilderd en is een reling aangebracht.
De kantonrechter acht de beheerder van natuurterrein aansprakelijk. Het plukken van bramen is niet een dermate uitzonderlijke activiteit dat de beheerder daar geen rekening mee hoefde te houden. Bovendien is het te verwachten dat men om bramen te plukken buiten de gebaande paden zou treden. Gezien de markering van de overwoekerde sloot met de duiker onderkende de beheerder wel het gevaar, maar de markering was onvoldoende. De vrouw hoefde dan ook niet bedacht te zijn op een groot niveauverschil. Bovendien had de beheerder van het terrein op eenvoudige wijze duidelijker voor het gevaar kunnen waarschuwen, hetgeen hij naderhand heeft gedaan. Al met al acht de kantonrechter de beheerder van het natuurterrein aansprakelijk op grond van artikel 6:162 BW.
De feiten
1.1
Tussen partijen staan de navolgende feiten als onweersproken vast.
NBL is de beheerder van het gebied lokaal bekend als landgoed Zoomland, gelegen aan de oostzijde van Bergen op Zoom. NBL heeft het landgoed ingericht voor recreatieve doeleinden, onder meer door het aanleggen en onderhouden van wandelpaden. Voor het toezicht op het terrein heeft zij een boswachter/terreinbeheerder aangesteld. Bij het betreden van het terrein zijn langs de paden borden geplaatst waarop staat vermeld dat het terrein is opengesteld, maar dat de toegang is verboden (onder meer) 'buiten wegen en paden' en 'wanneer u iets beschadigt of meeneemt'.
1.2
Op 10 augustus 2012 heeft op dit landgoed, tegenover de boerderij van X, een ongeval plaatsgevonden waar de vrouw als slachtoffer bij was betrokken. De verzoekster heeft die dag het landgoed bezocht en tijdens een wandeling bramen geplukt. Bij het plukken van de bramen heeft zij het wandelpad verlaten en is zij pardoes in een gat/kuil gevallen van ongeveer 1,5 à 2 meter diep. Ter plekke bleek onder het pad een oude duiker te liggen, een doorvoer voor een sloot die inmiddels aan één zijde van het pad was gedempt, maar aan de andere zijde niet. Daar liep de oude sloot een bosje in. Omdat deze sloot niet meer werd gebruikt, werd hij niet geschoond en zijn de duiker en de sloot ter plekke overwoekerd geraakt met braamstruiken.
1.3
De duiker ligt op ongeveer 1,25 m. naast het pad. NBL klepelt de bermen langs de wandelpaden tot ongeveer 1 meter uit het pad. In de berm was de locatie van de duiker ten tijde van het ongeval aangegeven met twee ongeschilderde paaltjes van om en nabij 10 à 15 cm dik en ongeveer 15 à 20 cm hoog. De sloot zelf en de uitgang van de duiker waren ten tijde van het ongeval overwoekerd met braamtakken en niet zichtbaar. Na het ongeval zijn de koppen van deze paaltjes rood geschilderd. Later is ter plekke een reling aangebracht bestaande uit twee hogere palen, waarop een dwarsbalk is bevestigd.
2.
Verzoekster heeft aangevoerd dat tussen partijen een verschil van mening is ontstaan omtrent de vraag of NBL aansprakelijk is voor de door haar als gevolg van het ongeval geleden en nog te lijden schade. Verzoekster is van mening dat NBL op voet van het bepaalde in artikel 6:170 jo artikel 6:162 BW aansprakelijk is. NBL is als werkgever van de boswachter aansprakelijk voor een onrechtmatige daad van die boswachter die heeft nagelaten een gevaarlijke situatie te signaleren en deugdelijk te markeren, althans deugdelijke voorzorgsmaatregelen te treffen om het ongeval te voorkomen.
3.
NBL heeft tegen het verzoek - zakelijk weergegeven - het navolgende tot verweer aangevoerd.
Verzoekster heeft in strijd met het bij de toegangswegen kenbaar gemaakte verbod om de paden te verlaten het terrein betreden. Kort voor het ongeval was de berm nog geklepeld. In natuurterreinen zijn de omstandigheden divers. Het terrein kan oneffen zijn, nat, moerassig etc. Bezoekers die zich buiten de aangegeven paden begeven, doen dat op eigen risico. Wanneer een bezoeker bramen gaat plukken is dat geen probleem, maar dan dient hij of zij wel zelf opmerkzaam te zijn voor wat betreft de terreinsituatie. Een vergelijking met het Kelderluikarrest gaat in dit verband niet op. De openstellingsregels zijn duidelijk en van NBL kan niet worden verwacht dat zij de bezoekers van het landgoed op allerlei mogelijke gevaren attendeert op haar openstellingsborden. Alleen bij specifieke, gevaarverhogende situaties (zoals de dreiging van vallende takken tijdens snoeiwerkzaamheden of het gevaar van drijfzand bij slibdepots) plaatst NBL waarschuwingsborden. Zij is dan ook - zo begrijpt de kantonrechter - van mening dat noch zij zelf, noch de door haar aangestelde terreinbeheerder jegens verzoekster onrechtmatig heeft gehandeld.
De beoordeling
4.1
Over de aansprakelijkheid van terreinbeheerders heeft de Hoger Raad zich tot twee maal toe uitgelaten. De kantonrechter verwijst naar het zogenaamde Veenbroei arrest (HR 27 mei 1988, LJN AD0344) en het zogenaamde Jetblast arrest (HR 28 mei 2004, LJN AO4224). In de eerste zaak overwoog de Hoge Raad onder meer het navolgende:
'Degene die de zorg voor een terrein heeft, handelt in strijd met hetgeen volgens het ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt, wanneer hij, terwijl hij moet verwachten dat het publiek dit terrein zal betreden en weet dat zich op dit terrein een voor het publiek niet steeds waarneembaar gevaar als het onderhavige voordoet, dat aan het publiek niet bekend is, niettemin nalaat maatregelen te nemen zoals een ter plaatse kenbaar verbod het terrein te betreden of waarschuwing voor dit gevaar. Zulks wordt niet anders wanneer zich op dit terrein ook andere, wel aan het publiek bekende gevaren voordoen.'
4.2
In de tweede zaak overwoog de Hoge Raad (onder verwijzing naar het Kelderluik-arrest) als volgt:
'Met het oog op de beoordeling van deze klachten moet worden vooropgesteld dat bij de beantwoording van de vraag of aan iemand die een situatie in het leven roept of laat voortbestaan die voor anderen bij niet-inachtneming van de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid gevaarlijk is, de eis kan worden gesteld dat hij met het oog daarop bepaalde veiligheidsmaatregelen neemt - en of derhalve het achterwege laten van die maatregelen in strijd is met de zorgvuldigheid die in het maatschappelijk verkeer betaamt ten aanzien van eens anders persoon of goed - moet worden gelet niet alleen op de mate van waarschijnlijkheid waarmee de niet-inachtneming van de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid kan worden verwacht, maar ook op de hoegrootheid van de kans dat daaruit ongevallen ontstaan, op de ernst die de gevolgen daarvan kunnen hebben, en op de mate van bezwaarlijkheid van te nemen veiligheidsmaatregelen.
(…)
Voor het antwoord op de vraag of een waarschuwing kan worden beschouwd als een afdoende maatregel met het oog op bescherming tegen een bepaald gevaar, is van doorslaggevende betekenis of te verwachten valt dat deze waarschuwing zal leiden tot een handelen of nalaten waardoor dit gevaar wordt vermeden.'
5.1
De kantonrechter plaatst de beoordeling van het onderhavige geschil in het licht van deze arresten. Het plukken van bramen is niet een dermate uitzonderlijke recreatieve activiteit dat NBL met die mogelijkheid geen rekening had hoeven te houden. NBL (en haar terreinbeheerder) konden en moesten dus voorzien dat zich in het najaar recreanten buiten de gebaande paden zouden begeven om veldvruchten te verzamelen, zeker tot op een beperkte afstand van de paden.
5.2
Voorts staat vast dat NBL (althans haar terreinbeheerder) het gevaar van de duiker heeft onderkend, want in de berm bij de duiker was deze gemarkeerd door het plaatsen van twee paaltjes. Deze paaltjes waren echter van (zeer) beperkte hoogte en enkel en alleen de aanwezigheid van die paaltjes duidde niet op de aard van het gevaar of de bijzondere omstandigheid waarvoor zij in de berm waren geplaatst.
5.3
Vergelijking met het Veenbroei arrest leert dus in dit geval dat hier is voldaan aan de eisen die de Hoge Raad in dat arrest voor het aannemen van onrechtmatig handelen of nalaten stelt. NBL (althans: haar terreinbeheerder) heeft de zorg voor het terrein, waarvan zij weet dat dit door recreanten betreden gaat worden. Bovendien heeft zij weet van het mogelijk gevaar van een val in een in onbruik geraakte duiker, een gevaar waar het bezoekend publiek niet direct op bedacht hoeft te zijn en waarvan zij weet of behoort te weten dat dit door het overwoekeren van een sloot door braamstruiken niet direct zichtbaar is voor het publiek.
6.1
De vraag die NBL ter discussie stelt is of zij door de plaatsing van de in r.o. 1.1 aangehaalde verbodsteksten op de borden bij de ingang van het landgoed en het plaatsen van de paaltjes in de berm bezoekers ook afdoende heeft gewezen op het bestaande gevaar. Alleen al uit het feit dat NBL in haar verweerschrift aangeeft dat zij geen probleem heeft met het plukken van bramen volgt dat dat niet het geval is. Immers: het meenemen van iets uit het terrein is op die borden evenzeer verboden als het zich begeven buiten de paden en NBL geeft zelf al aan geen bezwaar te hebben tegen het meenemen van bramen. Daaruit volgt dat NBL zich terdege bewust is van het feit dat recreanten de verbodsbepalingen, zoals opgenomen op de bordjes bij de toegang, geregeld plegen te overtreden. En wie er mee kan instemmen dat bramen uit het terrein worden meegenomen, moet er in dat geval ook rekening mee houden dat daartoe de paden zullen worden verlaten, waarbij de aandacht in de eerste plaats gericht zal zijn op de zich in de struiken bevindende bramen en niet zo zeer op het terrein waarin een recreant zijn voeten neerzet.
6.2
In termen van het Kelderluik- en Jetblast-arrest betekent dit dat de mate van waarschijnlijkheid waarmee de niet-inachtneming van de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid kan worden verwacht als redelijk hoog moet worden ingeschat. De kans dat daaruit ter plekke bij de duiker een ongeval kan ontstaan is zeer groot en de gevolgen daarvan kunnen, gelet op de diepte van de bodem bij de duiker en de – niet weersproken – omstandigheid dat zich onderin een ijzeren rooster bevindt, zeer ernstig zijn. Ten slotte volgt uit hetgeen NBL na het ongeval heeft gedaan (plaatsen van een reling bestaande uit twee verticale en een horizontale balk) dat de mate van bezwaarlijkheid van te nemen veiligheidsmaatregelen beperkt was.
6.3
De vraag of NBL voldoende voor het bestaande gevaar had gewaarschuwd door de verbodsbepalingen op het bord bij de toegangsweg en de paaltjes van beperkte hoogte in de berm ter plekke bij de duiker beantwoordt de kantonrechter negatief. Uit het voorgaande volgt afdoende dat van deze maatregelen niet viel te verwachten dat recreanten zich ter plekke van de duiker zouden onthouden van activiteiten waardoor het bestaande gevaar zich kon realiseren.
7.
Het voorgaande voert dan - bij gebreke aan andere gebleken feiten of omstandigheden die zulks zouden uitsluiten - tot de slotsom dat NBL aansprakelijk is voor de door verzoekster als gevolg van haar val in de duiker geleden schade.
Kantonrechter Den Bosch 12 november 2013, ECLI:NL:RBOBR:2013:6302
Auteur: Margriet Verhoog
Reactie plaatsen •