Vormgeving 12 nieuwe verkeersborden kan beter
Vanaf 1 juli 2017 zijn er 14 nieuwe verkeersborden toegevoegd aan bijlage 1 van de RVV 1990. Maar geven die borden nu de gewenste duidelijkheid? En komt de vorm en betekenis wel overeen met internationale afspraken? In deze blog ga ik in op deze vragen.
Volgens demissionair minister Schultz - van Haegen moeten de nieuwe verkeersborden vooral bijdragen aan de duidelijkheid in het verkeer in een aantal situaties. Op 21 oktober 2014 had ik al een blog geschreven met enkele kritische kanttekeningen bij deze 14 verkeersborden. Nu 2,5 jaar later de borden alsnog zijn ingevoerd, zet ik vraagtekens bij de vorm en betekenis van de nieuwe borden.
Een vergelijking
Als ik je vraag wat bord G7 betekent, dan zal iedereen bij het zien van het verkeersbord weten dat dit een voetpad is, waar je verplicht gebruik van moet maken (volgens artikel 4, hoofdstuk II, paragraaf 1, RVV 1990). En als je bord G11 ziet dan weet je dat dit een verplicht fietspad is en G13 een onverplicht fietspad.
Maar wat nu als je één van de 14 nieuwe verkeersborden tegenkomt? Bij bord F11 is een motorvoertuig dat niet sneller kan of mag rijden dan 25 km/h verplicht de passeerstrook te gebruiken, zodat andere weggebruikers hem in kunnen halen (ook al zijn er helemaal geen andere weggebruikers op dat moment op de rijbaan).
Maar bij de borden F13, F15, F17, F19 en F21 is het niet verplicht om de specifieke doelgroepstrook te gebruiken, ook al heeft het ministerie bewust ervoor gekozen om deze borden de vorm van gebodsborden te geven. De rijbaan of rijstrook wordt met deze borden uitsluitend bestemd voor motorvoertuigen die met het RVV-symbool zijn aangegeven. De borden hebben tot gevolg dat andere weggebruikers de doelgroepstrook niet mogen gebruiken, maar de omschrijving van de werking is tevens zodanig dat verplicht gebruik door de doelgroep niet aan de orde is.
En dat is op zijn zachts gezegd vreemd. Want waarom heeft het ministerie deze borden de vorm van een gebodsbord meegegeven? En waarom gaat het ministerie voorbij aan de afspraken die er internationaal gemaakt zijn over de vormgeving van verkeersborden.
Vorm en betekenis
Het uiterlijk van de borden werd vastgesteld op 8 november 1968 te Wenen in het Verdrag inzake verkeerstekens. Verkeersborden zijn er in verschillende categorieën. Sommige geven verboden weer voor het wegverkeer in het algemeen of bestuurders van bepaalde voertuigen in het bijzonder, andere verkeersborden leggen juist verplichtingen op of geven informatie aan de verkeersdeelnemer.
Nederland heeft met de ondertekening van het verdrag in 2008 erkent “dat een internationale eenvormigheid van verkeerstekens en -symbolen, alsmede van verkeerstekens op het wegdek noodzakelijk is om het internationale wegverkeer te vergemakkelijken en de verkeersveiligheid te verhogen.”
In artikel 8 van het verdrag staat vermeld: “Ten einde het begrijpen van tekens internationaal te vergemakkelijken, is het stelsel van verkeerstekens dat in dit Verdrag is voorgeschreven, gebaseerd op het gebruik van vormen en kleuren die kenmerkend zijn voor elke categorie tekens en, waar mogelijk, op het gebruik van beeldsymbolen in plaats van teksten. In die gevallen waarin de Verdragsluitende Partijen het noodzakelijk achten de voorgeschreven symbolen te wijzigen, mogen deze wijzigingen hun essentiële kenmerken niet veranderen.”
In bijlage I, deel C van het verdrag staat in artikel 1 en 2 vermeld: “Verbodstekens en beperkende tekens dienen rond te zijn. Tenzij bij de beschrijving van de tekens anders is aangegeven, dienen verbodstekens en beperkende tekens een wit of geel vlak te hebben of, bij tekens die een verbod of beperking inhouden voor stilstaan of parkeren, een blauw vlak met een brede rode rand; de symbolen en eventueel nodige opschriften dienen zwart of donkerblauw te zijn en indien er schuine banen op voorkomen, dienen deze rood te zijn en te lopen van links boven naar rechts beneden.”
In het Verdrag van Wenen worden enkele voorbeelden van verbodsborden gegeven, zoals de tekens verboden voor fietsen (art. 1), verbod om te keren (art. 3), inhaalverbod (art. 4), snelheidsbeperking (art. 5) en het verbod of beperking om stil te staan of te parkeren (art. 9). In de Nederlandse verkeerswetgeving komen de tekens in bijlage 1 RVV1990 overeen met deze internationale afspraken.
In bijlage I, deel D, artikel 1en 2 staat vermeld dat “Gebodstekens dienen rond te zijn. Tenzij anders bepaald, dienen deze tekens blauw te zijn met witte symbolen of met symbolen in een lichte kleur, ofwel dienen de tekens wit te zijn met een rode rand en de symbolen zwart.”
In het Verdrag van Wenen zijn enkele voorbeelden van gebodsborden gegeven, zoals de tekens voor verplichte rijrichting (art. 1), aan deze zijde passeren (art. 2), verplichte rijrichting op rotonde (art. 3) en verplicht ruiterpad (art. 6). De Nederlandse wetgever heeft dit altijd trouw opgevolgd. De tekens in bijlage 1 RVV1990 komen overeen met deze internationale afspraken.
In bijlage I, deel E, artikel 1 staat vermeld: “Tekens die een bijzonder voorschrift inhouden zijn gewoonlijk vierkant of rechthoekig met een blauw vlak en een lichtgekleurd symbool of opschrift, dan wel met een wit gekleurd vlak en een donkergekleurd symbool of opschrift.” In het Verdrag van Wenen worden weer enkele voorbeelden gegeven, zoals de tekens voor een eenrichtingsweg (art. 3), autoweg (art. 6), voetgangersoversteekplaats (art. 10) en parkeergelegenheid (art. 12). Ook hier heeft de Nederlandse wetgever het Verdrag trouw opgevolgd. De tekens in bijlage 1 RVV1990 komen overeen met deze internationale afspraken.
Het idee van de Europese verkeersbordnorm is dus dat je aan de vorm én de kleur én het teken ziet wat het verkeersbord betekent. Er zijn populair gezegd vijf soorten borden te onderscheiden:
Als Nederland de internationale afspraken consequent was blijven volgen, dan zouden de borden F11 en F12 rond moeten zijn en de borden F13 t/m F22 vierkant van vorm. Al deze borden behoren bovendien in groep G - Verkeersregels te worden ingevoegd, in plaats van in groep F – Overige geboden en verboden.
Passeerstrook
Stel je rijdt op een provinciale weg en je komt het nieuwe bord L20 of L21 tegen. Dan kan ik me voorstellen dat je jezelf afvraagt wat die kronkelpijlen te betekenen hebben. Tegenliggers uitsluitend aanrijden in de flank? Dronken tegenliggers op de weg? Spookrijder gesignaleerd? Alleen frontaal inhalen? Allemaal fout. Het bord L20 geeft een uitwijkplaats rechts van de weg aan. En het bord L21 een uitwijkplaats links van de weg.
In Nederland zijn al op diverse gebieden dergelijke passeerstroken en uitwijkplaatsen aangelegd. Met behulp van steeds verschillende verkeersborden werd de functie uitgelegd. Dus standaardisering is logisch en verstandig. Maar dan moeten verkeersregels wel eenduidig en logisch door de weggebruiker te verklaren zijn. Borden met pijlen vragen om een bepaalde actie, zoals voorsorteren of ritsen (bord L5) en daar is op zich niets mis mee. Toch ben ik meer gecharmeerd van de variant die de provincie Zuid-Holland gebruikt. Hierbij wordt duidelijk een verbreding van de rijbaan over een kort gedeelte aangegeven.
Nu kennen we een dergelijke verbreding ook van het in artikel 14 van bijlage I, deel E van het Verdrag van Wenen aangegeven symbool voor een noodstopplaats, die wij in Nederland kennen als bord L14 Vluchthaven.
Door de borden voor een passeerplaats de rechthoekige maatvoering vergelijkbaar met het bord G1 voor een autosnelweg mee te geven en de onderbroken markering te vervangen door een doorgetrokken kantmarkering op een wat grotere afstand van de verbreding, wordt voldoende onderscheid gemaakt met het bord L14, zodat misverstanden voorkomen worden.
Als we het over mogen doen…
Adele Bloemendaal zong het al:
Zallemenut nog een keertje overdoen
Want het was niet naar m’n zin
Lanemenut nog een keertje overdoen
En begin maar bij 't begin
Als ik aan de hand van bovenstaande verhandeling zelf invulling zou mogen geven aan bijlage 1 RVV 1990 dan zou ik tot de volgende vormgeving, nummering en benaming zijn gekomen:
Wat rest zijn slechts vragen
Ik blijf me afvragen waarom de NEN-commissie Verkeerstekens de huidige vormgeving en nummering heeft geadviseerd? En waarom heeft het ministerie het voorstel van de NEN-commissie niet getoetst aan het Verdrag van Wenen? En tot slot waarom heeft het parlement geen opmerkingen geplaatst bij het ontwerpbesluit, wat bij brief van 15 september 2014 gedurende vier weken heeft voorgehangen bij het parlement (Kamerstukken II, 2014–2015, 29 398, nr. 417, met bijlage), ter uitvoering van artikel 2b van de Wegenverkeerswet 1994?
Wie het weet, mag het zeggen!
Lees het originele artikel hier.
Auteur: Peter Veringmeier, Veringmeier Verkeersmanagement
Peter Veringmeier, Veringmeier Verkeersmanagement
Reactie plaatsen •