Scriptie: Wildongevallen

vrijdag 10 december 2010

Jan Willem Ooms Politieacademie, NOVI  Academie

 

Een samenvatting van dit artikel is gepubliceerd in Verkeerskunde 8/10

Inleiding

De aanwezigheid van wilde dieren in de verkeersruimte leidt jaarlijks tot een aantal aanrijdingen waardoor maatschappelijke schade ontstaat van onbekende omvang. Om hoeveel wildaanrijdingen het jaarlijks gaat is onbekend, en evenmin is duidelijk in hoeveel gewonden of verkeersdoden dit resulteert. Naast wildaanrijdingen vinden ook ongevallen plaats wanneer bestuurders in een uitwijkmanoeuvre om een wildaanrijding te voorkomen de controle over hun voertuig verliezen. De gevolgen van dit soort ongevallen zijn vaak ernstig wanneer het voertuig tegen een boom rijdt of over de kop slaat. Wildongevallen vormen een onbekend verkeersveiligheidsprobleem en dit probleem kan de komende jaren groter worden. De leefgebieden van wild breiden immers verder uit door veranderingen in de ecologische hoofdstructuur, verbindingszones en de ontsnippering van natuurgebieden. Het wild beschikt hierdoor over meer aaneengesloten verblijfsruimte. Mede door deze grotere ruimte breiden de verschillende wildpopulaties de laatste decennia sterk uit. Daarnaast neemt de mobiliteit, met name het autogebruik, jaarlijks nog steeds toe. Er staat wegbeheerders een groot aantal verschillende maatregelen ter beschikking om het aantal wildongevallen te verminderen. De effectiviteit van deze maatregelen is niet altijd bewezen en in een aantal gevallen zelfs helemaal niet onderzocht. Bij wild kan aan diverse in het wild levende dieren worden gedacht. Het onderzoek heeft zich met name gericht op de diersoorten: edelhert, damhert, ree en wild zwijn. Reden hiervoor is dat aanrijdingen met dergelijke dieren grote gevolgen kunnen hebben en daardoor ook vaker worden geregistreerd. Bij het onderzoek is gelet op zowel wildaanrijdingen, alsook ongevallen, ontstaan ten gevolge van een uitwijkmanoeuvre voor wild.

 

Invloedsaspecten op wildongevallen

 

Wildpopulatie

Er komen grote verschillen voor in het verspreidingsgebied en de populatieomvang van de

verschillende eerder genoemde diersoorten. Edelherten komen in de vrije wildbaan vooral voor op de Veluwe (ongeveer 1800 dieren). Er zijn ook kleine populaties gesignaleerd in Oost-Nederland. Edelherten zijn grote dieren: de mannelijke exemplaren kunnen een gewicht van meer dan 200 kg bereiken. Damherten komen voor op de Veluwe, in het duingebied van Kennemerland en bij de kust van Schouwen en Walcheren. De totale populatie bedraagt ongeveer 2300 stuks. Damherten zijn kleiner dan edelherten, maar groter dan reeën. De grootste exemplaren kunnen tot 100 kg zwaar worden. Reeën komen in vrijwel geheel Nederland voor, met uitzondering de  grootste delen van Noord- en Zuid-Holland. De geschatte populatiegrootte bedraagt minimaal 64.000 dieren [6]. Een volwassen ree weegt 20–25 kg. Wilde zwijnen leven op de Veluwe, in de Kempen en in de provincie Limburg. Vanuit Duitsland trekken ze ook naar oostelijk Gelderland en Overijssel. De doelstand op de Veluwe bedraagt ruim 1200 stuks echter werd de laatste jaren een zomerstand bereikt van meer dan 7000 stuks. In de rest van Nederland geldt een nulstand en worden wilde zwijnen bejaagd. Wilde zwijnen wegen gemiddeld 100 kg; volwassen mannetjes kunnen aanmerkelijk zwaarder worden.

 

Risicomoment

De meeste aanrijdingen met reeën vinden in het voorjaar plaats en met wilde zwijnen en edelherten juist in het najaar [1].  

  

 

’s Nachts vinden de meeste wildongevallen plaats, ondanks het feit dat de gemiddelde verkeersintensiteit ‘s nachts slechts een gering deel uitmaakt van de etmaalintensiteit. Tussen 17.00 uur en 07.00 uur, wanneer de kans op een wildongeval het grootst is, bedraagt de verkeersintensiteit slechts 35 procent van de gemiddelde etmaalintensiteit. In de periode tussen 19.00 uur en 01.00 uur, waar het aantal ongevallen een piek bereikt, gaat het zelfs om minder dan 17 procent van de gemiddelde etmaalintensiteit [9].

 

Een eigenschap van het menselijk oog, dat een rol speelt bij het waarnemen van wild, heeft betrekking op het feit dat het oog de neiging heeft om bewegende beelden te volgen. Wanneer wild de weg oversteekt op ruime afstand vóór een voertuig, bestaat het risico dat andere dieren hun roedelleider blindelings volgen. Het oog van de bestuurder is geneigd het eerste overstekende dier te volgen, waarna een aanrijding ontstaat met een dier dat volgt omdat dit niet wordt waargenomen [7].

 

Een ander aspect is, dat de kans dat een bestuurder ‘s nachts wild tijdig kan waarnemen aanmerkelijk kleiner is dan overdag. Het weggedeelte dat door de koplampen van een auto wordt verlicht bedraagt bij dimlicht slechts ongeveer 30 meter en bij groot licht 60-100 meter. Bermen worden in zijwaartse richting over een afstand van hoogstens enkele meters verlicht door de koplampen, waardoor het vrijwel uitgesloten is om wild in de wegberm te kunnen waarnemen. Het juist schatten van afstand en snelheid wordt bemoeilijkt doordat in het donker minder of geen referentiepunten in de omgeving zichtbaar zijn. 

 

De veilige rijsnelheid bedraagt in het donker maximaal 60 km/h wanneer dimlicht wordt gevoerd en 80 km/h bij groot licht. Bij deze snelheden kan een bestuurder tijdig remmen als hij wild waarneemt; de stopafstand van het voertuig is dan afgestemd op de zichtafstand van de bestuurder.

 

 

Weg en omgeving

De breedte van de rijbaan is rechtstreeks van invloed op de aanrijdingkans; hoe breder de weg, hoe langer het wild op de weg aanwezig is en hoe groter de kans op een aanrijding [7]. De breedte van bermen en de mate van begroeiing zijn bepalend voor de mogelijkheid om wild dat zich in de berm bevindt, te kunnen waarnemen. Wanneer bestuurders wild tijdig kunnen waarnemen, kunnen zij hun rijgedrag aanpassen en daarmee mogelijk een wildongeval voorkomen. De inrichting van bermen is eveneens van invloed op het ontstaan van wildongevallen. Wegbermen waar vruchtdragende bomen, zoals eiken en beuken, in staan en bermen die begroeid zijn met struiken of gras vormen voor wild vaak een aantrekkelijke plek om voedsel te vergaren.

 

Analyse van letselongevallen

Om de omvang wildongevallen als verkeersveiligheidsprobleem te kunnen vaststellen is aan de hand van het BRON-bestand een analyse gedaan van het aantal letselongevallen waarbij wild betrokken was, over de periode 2005 t/m 2009 [8]. Bij 34 van de 81 wildongevallen met letsel (42 procent) werd het wild aangereden en in 47 gevallen (58 procent) ging het om een uitwijkmanoeuvre om een aanrijding met het wild te voorkomen. Bij die uitwijkmanoeuvres werd in veel gevallen een boom geraakt, raakte een voertuig te water of sloeg het voertuig over de kop. 

  

Bij de spreiding naar voertuigsoort is onderscheid gemaakt naar motorfietsen en andere motorvoertuigen (personenauto’s, bestelauto’s, vrachtauto’s en autobussen). In 18 gevallen (22 procent) was een motorfiets betrokken bij het wildongeval; in 63 gevallen (78 procent) betrof het een ander motorvoertuig. Van de 18 wildongevallen met motorfietsen werd in 15 gevallen

(83 procent) het wild aangereden en in slechts 3 gevallen (17 procent) ontstond een ongeval door een uitwijkmanoeuvre. Hiervan betrof het in twee gevallen een remmanoeuvre (onderuit remmen) en in één geval werd de bestuurder van zijn motorfiets geslingerd.

 

 

 

Bij de spreiding per voertuigsoort vallen twee zaken op:

  1. Voor motorrijders bestaat in vergelijking met bestuurders van andere motorvoertuigen een aanmerkelijk groter risico om betrokken te raken bij een wildongeval. Het aantal kilometers dat gereden wordt met motorfietsen bedraagt nog geen 2 procent van de totale verkeersprestatie van alle motorvoertuigen in Nederland [4]. Het aandeel motorrijders dat betrokken is bij wildongevallen bedraagt echter maar liefst 22 procent van het totale aantal betrokken voertuigen.

  2.  De verhouding tussen wildaanrijdingen en uitwijkongevallen bij motorrijders (83 procent < > 17 procent) staat in sterk contrast met de verhouding tussen wildaanrijdingen en uitwijkongevallen met andere motorvoertuigen (30 procent < > 70 procent). Bestuurders van andere motorvoertuigen reageren dus aanmerkelijk vaker op wild met een uitwijkmanoeuvre dan motorrijders.  

Bij de geregistreerde wildongevallen met letsel gaat het in 59 gevallen (73 procent) om een ree, in 11 gevallen (14 procent) om een hert en eveneens in 11 gevallen om een wild zwijn. Over het algemeen is er sprake van een dalende tendens, waarbij de daling veroorzaakt kan worden door een daadwerkelijke vermindering van het aantal wildongevallen met letsel, maar er kan ook sprake zijn van vermindering van alleen het aantal registraties van deze ongevallen.

 

 

De meeste wildongevallen vinden plaats in het donker. Het gaat hier om 47 gevallen, 58 procent van het totaal. Het aantal ongevallen bij daglicht bedraagt 26 stuks, (32 procent) en 8 ongevallen hebben zich voorgedaan bij schemering, 10 procent van het totaal. Het aantal wildongevallen dat in het donker plaatsvindt, vertoont een dalende tendens. Het aantal ongevallen dat overdag of in de schemering gebeurt, blijft tamelijk gelijk

 

 

Inschatting maatschappelijke kosten

Veel ongevallen met wild worden om diverse redenen niet geregistreerd. Om een redelijk betrouwbare inschatting van de maatschappelijke kosten van wildongevallen te maken, zijn de ongevalcijfers gecorrigeerd. Door de bij het BRON beschikbare gegevens op te hogen met de door de SWOV vastgestelde percentages onderregistratie van verkeersongevallen is een inschatting gemaakt van het werkelijke aantal wildongevallen waarbij letsel is ontstaan.

Voor de inschatting van het aantal ongevallen met uitsluitend materiële schade, is gebruik gemaakt van de gegevens die zijn verstrekt door faunabeheerplannen. Hieruit blijkt dat in Nederland per jaar gemiddeld tenminste 5.500 wildongevallen plaatsvinden. Wildaanrijdingen met fatale afloop komen in de ongevallenregistratie zelden voor; in de periode 1999-2009 betrof het slechts één geregistreerd dodelijk ongeval. Mogelijk gebeuren er meer wildongevallen met dodelijke afloop ten gevolge van een uitwijkmanoeuvre voor wild, doch hierover zijn geen gegevens bekend. Gesteld kan worden, dat als gevolg van wildongevallen de afgelopen jaren gemiddeld ruim 80 mensen per jaar gewond zijn geraakt, waarvan gemiddeld 12 mensen moesten worden opgenomen in het ziekenhuis en ruim 40 personen spoedeisende hulp moesten ondergaan. De totale maatschappelijke schade als gevolg van wildongevallen bedraagt minstens 17 miljoen euro per jaar, maar dit bedrag is in werkelijkheid hoogstwaarschijnlijk groter.

 

Letselkans

Om de impact van een wildongeval inzichtelijk te krijgen, is gebruik gemaakt van computersimulaties. In de simulaties is getracht het verband tussen voertuigtype, wildsoorten en snelheid vast te stellen. Door deze simulaties met verschillende voertuigtypen, wildsoorten en snelheden, is een indruk verkregen hoe deze variabelen zich tot elkaar verhouden. Uit deze simulaties kunnen de volgende conclusies worden getrokken:

  1. De kans op lichamelijk letsel als gevolg van aanrijdingen met reeën en wilde zwijnen is gering, tenzij het dier opspringt en door de voorruit in het interieur belandt.

  2. Een aanrijding met een edelhert leidt tot beduidend meer kans op letsel voor inzittenden bij hogere snelheden. Door zijn omvang en het hoge zwaartepunt worden de poten onder het dier vandaan gereden en belandt het op de motorkap en nadert de voorruit of gaat daar doorheen. Dit gebeurt bij elk getest voertuig vanaf 80 km/h. Wanneer een edelhert bij 80 km/h in het interieur belandt, is de kans op ernstig letsel of een fatale afloop voor de inzittenden van het voertuig zeer groot. 

Preventieve maatregelen

De maatregelen die wegbeheerders kunnen toepassen zijn onderverdeeld in maatregelen die wild en verkeer gescheiden houden, maatregelen om ongewenste ontmoetingen tegen te gaan en maatregelen die specifiek gericht zijn op verbetering van de zichtbaarheid. De maatregelen die wild en verkeer gescheiden houden zijn het meest effectief [4] [5] [7]. Het gaat hier om:

  • ecoducten en faunatunnels
  • viaducten en verkeerstunnels
  • rasters en wildroosters
  • wegafsluiting

 


 

Van een aantal maatregelen om ongewenste ontmoetingen tegen te gaan is de werking nooit wetenschappelijk bewezen [2] [3] [4] [5] [7]. Het toepassen van deze maatregelen is daarom af te raden. Het gaat hier om:

  • reflecterende voorzieningen als wildspiegels, wildreflectoren
  • wildreflectoren als carrousel (ITEK)
  • geurstoffen
  • wildwaarschuwingssystemen
  • beperken van de populatieomvang

 

 

 

De ITEK-wildreflectoren en -wildwaarschuwingssystemen lijken werkzaam te kunnen zijn, maar er is verder onderzoek voor nodig om dit met zekerheid te kunnen zeggen. De maatregelen om de zichtbaarheid te vergroten zijn deels effectief, en deels niet [3] [4] [5].

De effectieve maatregelen zijn:

  • bijzondere waarschuwingsborden
  • snelheidsbeperking met duurzaam veilige inrichting
  • detectiesystemen

 

 

 

De maatregelen zonder meetbaar positief effect zijn:

  • algemene waarschuwingsborden
  • wegverlichting

Van schrale en open bermen is het effect niet bekend.

 

Toepassingsmogelijkheden

Wanneer er in een bepaald gebied of op een bepaalde locatie aanleiding is om preventieve maatregelen te treffen tegen wildongevallen, is het noodzakelijk om meer te weten over wildongevallen die eerder plaatsvonden. Naarmate meer inzicht bestaat in de omstandigheden waaronder die ongevallen plaatsvonden, is de keuze uit de mogelijke maatregelen meer verantwoord te maken. Bij het inventariseren en analyseren van wildongevallen is een aantal gegevens van belang te onderzoeken:

 

 

Omdat wildongevallen niet consequent worden vastgelegd in de verkeersongevallenregistratie kunnen wegbeheerders en faunabeheerders een belangrijke rol spelen bij de inventarisatie en analyse van de lokale omstandigheden. Wanneer inzicht is verkregen in de aard, omvang en maatschappelijke kosten van wildaanrijdingen, kan een keuze worden gemaakt uit de maatregelen die in beginsel geschikt zijn om in die specifieke situatie te worden toegepast. De definitieve keuze uit deze maatregelen wordt gemaakt aan de hand van de verschillende wegcategorieën, aangezien niet elke maatregel geschikt is om te worden toegepast bij elke wegcategorie.

 

Stroomwegen

Stroomwegen zijn wegen waar uitsluitend preventieve maatregelen mogelijk zijn die erop gericht zijn om wild en verkeer volledig gescheiden te houden. Dit betekent: rasters van de juiste hoogte langs de weg en wildroosters van voldoende lengte voor de op- en afritten. In de nabijheid van toe- en afritten zijn inspringvoorzieningen aangebracht. Om versnippering te voorkomen, is voorzien in passagemogelijkheden als ecoducten, faunatunnels, viaducten en tunnels.  

 

Gebiedsontsluitingswegen
Bij wildaanrijdingen met snelheden van 80 km/h is er een reële kans op aanzienlijke schade en letsel. Om deze reden is het ongewenst dat wild op gebiedsontsluitingswegen op elke willekeurige locatie kan oversteken. Wanneer de weg afgerasterd wordt met op enkele plaatsen een passagemogelijkheid voor het wild, kunnen op deze passages gericht maatregelen worden getroffen om wildongevallen te voorkomen. Rasters en wildroosters kunnen op het wegvak dus gebruikt worden als preventieve maatregel. Op plaatsen waar wildpassages gewenst zijn, kan naast kostbare kunstwerken ook worden gekozen voor passage op gelijk niveau met de weg. Er dient dan detectieapparatuur te worden toegepast, waardoor het verkeer gewaarschuwd wordt voor de aanwezigheid van wild en waarbij het een snelheidsbeperking aangeeft zodra detectie plaatsvindt. Ook is het mogelijk om op de plek van een wildwissel een lagere maximumsnelheid in te stellen, vergezeld van infrastructurele maatregelen als snelheidsremmers. Open bermen kunnen verder de zichtbaarheid van wild bevorderen.

 

Erftoegangswegen

Wanneer vorm, functie en gebruik van de weg goed op elkaar zijn afgestemd, zal de gemiddeld gereden snelheid op erftoegangswegen niet hoger zijn dan 60 km/h en zullen weinig wildongevallen voorkomen. Bestuurders zullen zich echter bewust moeten zijn van de aanwezigheid van wild en moeten hun rijgedrag hierop aanpassen. Bijzondere waarschuwingsborden kunnen zorgen voor meer bewustwording van de aanwezigheid van wild. Een belangrijk veiligheidsaspect is een goede zichtbaarheid van wild en open bermen kunnen hieraan bijdragen.

 

Aanbevelingen

De volgende aanbevelingen worden gedaan opdat preventieve maatregelen beter kunnen worden toegepast of meer effect kunnen sorteren:

  • Wildongevallen beter te registreren: Meer kennis over en inzicht in wildongevallen betekent dat maatregelen gerichter kunnen worden ingezet.
  • Onderzoek naar de betrokkenheid van motorrijders bij wildongevallen en de omstandigheden waaronder ze plaatsvinden.
  • Onderzoek naar de werking van preventieve maatregelen waarvan de effectiviteit tot op heden niet wetenschappelijk is bewezen. Het gaat hier om:
  • Wildreflectoren van het merk ITEK.
  • Wildwaarschuwingssystemen.
  • Schrale en open bermen.

 

Ten slotte verdient het aanbeveling om in gebieden waar veel wild voorkomt aan weggebruikers voorlichting te geven over wildongevallen, hoe deze kunnen worden voorkomen en hoe te reageren als plotseling wild op de weg op komt. Hierin kan een taak weggelegd zijn voor provincies, Veilig Verkeer Nederland, de ANWB en de rijschoolbranche.

 

Literatuur

  1. Groot Bruinderink, G.W.T.A.& E. Hazebroek, 1996, Ungulate Traffic Collisions in Europe. Colisiones de trafico ungulados en Europa, Conservation Biology volume 10, no. 4, august 1996.

  2. Groot Bruinderink, G.W.T.A. (2008), Toepasbaarheid in Nederland van afweer- en lokmiddelen voor wilde zwijnen (Sus scrofa scrofa L.], Alterra: Wageningen.

  3. Hennequin, Barbara, (2005), Een empirische benadering van de moeilijkheid van pictogrammen, een onderzoek naar het begrip en de reactietijd bij het herkennen van verkeersborden bij weggebruikers , scriptie: Utrecht.

  4. Huijser, M.P., P. McGowen, J. Fuller, A,. Hardy, A. Kociolek, A.P. Clevenger, D. Smith, R. Ament (2008), Wildlife- Vehicle Collision Reduction Study: Report to Congress, Western Transportation Institute,  Montana State University: Bozeman, MT.

  5. Huijser, M.P., P. Mc Gowen, A.P. Clevenger, R. Ament (2008 A), Wildlife- Vehicle Collision Reduction Study: Best Practises Manual: Report to Congress, Western Transportation Institute, Montana State University: Bozeman, MT.  

  6. KNJV ( 2010), WBE- Databank, populatie- en afschotcijfers, nieuwsbrief nr. 8, 2010, Koninklijke Nederlandse Jagers Vereniging: Amersfoort.

  7. Molenaar, J.G. de en R.J.H.G. Henkens (1998), Effectiviteit van wildspiegels: een literatuurevaluatie, IBN- DLO: Wageningen.

  8. Ooms, J.W. (2010) Wildongevallen:  Preventieve maatregelen en hun toepassingsgebied, scriptie:  Apeldoorn.

  9. www.compendiumvoordeleefomgeving.nl

 

De volledige scriptie 'Wildongevallen:Preventieve maatregelen en hun toepassingsgebied'

 
Auteur: Margriet Verhoog

verkeerskunde artikel
mail_outline

Aanmelden voor de nieuwsbrief

Reactie plaatsen

Beperkte HTML

  • Toegelaten HTML-tags: <a href hreflang> <em> <strong> <cite> <blockquote cite> <code> <ul type> <ol start type> <li> <dl> <dt> <dd> <h2 id> <h3 id> <h4 id> <h5 id> <h6 id>
  • Regels en alinea's worden automatisch gesplitst.
  • Web- en e-mailadressen worden automatisch naar links omgezet.
  • Lazy-loading is enabled for both <img> and <iframe> tags. If you want certain elements skip lazy-loading, add no-b-lazy class name.