Mist, een onvoorspelbaar verschijnsel (VK 2/2014)
In de rubriek Achteruitkijkspiegel vindt u steeds een verkeerskundig onderwerp uit het verleden.
Deze keer een artikel uit Verkeerskunde 3/1989 van Max van Kelegom over het natuurverschijnsel mist. Van Kelegom was destijds werkzaam op de ANWBVerkeersafdeling. Lees het artikel 'Mist, een onvoorspelbaar verschijnsel' Mistongevallen laten zich moeilijk bestrijden. Oplossingen moeten vooral worden gezocht in het beïnvloeden van het gedrag van de weggebruikers.
Concrete plannen hiervoor zijn in 1989 nog schaars. Wel doet dit artikel enkele aanzetten om op (op korte termijn) te komen tot een beter voorlichtingsbeleid richting automobilist. Ook pleit het artikel voor het geven van duidelijke gedragsvoorschriften en het houden van toezicht op de naleving ervan. Verlaag de snelheid en vergroot de volgafstand. Op lange termijn is daarnaast te denken aan een betere geleiding van voertuigen om ongelukken door mist te voorkomen.
Max van Kelegomin 2014: Ja, in 1989 zeiden we dat mistongevallen zich moeilijk laten bestrijden en dat oplossingen gezocht moeten worden in het beïnvloeden van het gedrag van weggebruikers. Kijken we er nu nog steeds zo tegen aan? Helaas moeten we vaststellen dat het nog veel erger is dan zoals het er toen uitzag.
Mist is en blijft een ingewikkeld probleem, voor deskundigen die zich met mist en verkeersveiligheid bezighouden en voor weggebruikers. Voor het ongevalsrisico bij mist zijn onder meer bepalend: snelheid, dichtheid van de mist, volgafstanden, menselijke toestand, verkeersgedrag, voertuigkenmerken en wegkenmerken. Er valt veel over te zeggen, maar ik moet me hier, gezien de ruimte, beperken. Veel meer valt te lezen op www.verkeerzien.nl/mist.
Wat is er aan de hand bij het naderen van een mistsituatie? Vaak komen we uit een goed-zicht situatie, waarin ‘gewenning’ aan de snelheid optreedt. Die snelheid blijkt bij opkomende mist nadelig voor het genoeg kunnen afremmen - de snelheidslimiet van 130 km/h is dan een fikse verslechtering van het probleem ten opzichte van 1989, toen we in de analyse nog uitgingen van een limiet van 100 km/h.
Veelal rijden we in een sliert, waarin de voorligger de snelheid bepaalt. Maar uit rekenvoorbeelden blijkt dat de voor de voorligger acceptabele snelheid veel te hoog ligt voor de voertuigen verderop in de sliert (zie webadres hierboven). Dit wordt vooral in de hand gewerkt door de kleine volgafstanden. De indruk bestaat dat automobilisten dergelijke krappe afstanden aanhouden omdat die meestal groot genoeg zijn voor het voldoende afremmen als de voorligger (in normale omstandigheden) kalm zijn snelheid vermindert of ‘tijdig en geleidelijk’ remt voor een verkeerssituatie vóór hem. Automobilisten verderop in de sliert hebben dan een te hoge snelheid om in een noodgeval tijdig tot stilstand te komen.
Wat is dan een veilige snelheid bij mist? We weten nu dat de slogan ‘zicht in meters = snelheid in km/h’ bij minder dan 100m zicht totaal abuis is. Een veilige snelheid in km/h lijkt eerder te liggen bij ‘het halve zicht’, dus op 50 km/h bij 100m zicht. Dan hebben bestuurders verderop in de sliert genoeg tijd om af te remmen en veilig tot stilstand te komen.
Deze boodschap past natuurlijk niet in de ‘beleving van de automobilist’. Maar dat is wel een heel slechte tegenwerping. Er bestaat juist een gebrek aan beleving bij die automobilist, namelijk aan de gewenste beleving of het gewenste besef van risico - voor zichzelf, maar vooral voor anderen. Snelheidsbeheersing blijft noodzakelijk. Niet alleen in mistomstandigheden, ook in gewone. Want gewenning aan een hogere snelheid is zo gebeurd en heel nadelig op momenten dat een lagere snelheid noodzakelijk is. Er blijft behoefte aan een uitputtende inventarisatie van de mistproblematiek, maar het gedrag blijft hoofdzaak.
Max van Kelegom is verkeersadviseur bij VMC Beleids- en Procesmanagement
Auteur: Margriet Verhoog
Reactie plaatsen •