Column: Je gaat er dus altijd over
Lodewijk Lacroix
Projectmanager Stadsgewest Haaglanden,
voormalig programmadirecteur Stedenbaan
Samen werken aan ruimte en mobiliteit. Altijd inspirerend, vaak ingewikkeld. Veel partijen spelen een noodzakelijke rol, maar met een verschillend belang. Dat maakt het interessant om te verkennen welke rol het adagium ‘je gaat erover of niet’ van het kabinet-Rutte, kan spelen bij het beter verbinden van ruimte en mobiliteit.
In het programma Stedenbaan – www.stedenbaan.nl – werken de overheden in de Zuidvleugel samen met NS en ProRail aan het versterken van steden en ov. Door wonen en werken te ontwikkelen rond stations, door stations en stationsomgevingen te verbeteren, door nieuwe stations te openen en de ketenmobiliteit te versterken, ontstaat extra reizigersgroei die het voor NS mogelijk maakt meer Sprinters (spoorboekloos) te laten rijden. De betere bereikbaarheid van de steden en dorpen langs het spoor, die zo ontstaat, maakt deze plekken weer aantrekkelijker om te wonen en te werken. Zo versterken we de steden en kunnen we de open ruimte open houden. De komende periode zal dit proces zich onder leiding van mijn opvolger, Herman Gelissen, verder verdiepen. Inmiddels is ook besloten de Stedenbaanaanpak te verbreden van het spoornet naar het gehele ov-netwerk in de Zuidvleugel.
Voor het programma als geheel geldt dat veel partijen ‘erover gaan’. De provincies en de stadsregio’s maken met de gemeenten afspraken over ruimtelijk beleid, investeren in infrastructuur en zorgen dat plannen voor de bouw van woningen en kantoren tussen gemeenten worden afgestemd. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de bestemmingsplannen, investeren in de (keten)bereikbaarheid en kwaliteit van de stationsomgevingen en dragen zorg voor de sociale veiligheid. De spoorpartijen zorgen dat de treinen rijden, dat stations goed beheerd, onderhouden en modern zijn, en beheren en exploiteren fietsstallingen en dergelijke. Het rijk investeert in de spoorbereikbaarheid (Programma Hoogfrequent Spoor), maakt de regels voor veilig vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor (Basisnet) en voorziet ProRail van middelen; onder andere voor de bouw van fietsvoorzieningen. En, niet te vergeten, de ontwikkelaars en corporaties. Zij zorgen dat gebouwen worden gerealiseerd. Uiteraard is dat nu even wat lastiger, maar we weten dat multimodaal ontsloten locaties in het stedelijke netwerk de locaties van de toekomst zijn. Al met al is er dus niet één partij ‘die erover gaat’. Alle partijen hebben elkaar nodig om ieders (eigen) belang te kunnen realiseren.
Bij Stedenbaan is deze complexe situatie als volgt opgelost. De partijen hebben een compact programmabureau ingesteld. De medewerkers hiervan worden gedetacheerd vanuit de partners. Voor de aansturing zorgen een ambtelijke regiegroep en een bestuurlijke commissie Stedenbaan, waar zowel de overheden als NS en ProRail lid van zijn. Het abstracte Stedenbaan, heeft hiermee een ambtelijk gezicht gekregen met een programmadirecteur en een bestuurlijk gezicht met de voorzitter van de bestuurlijke commissie. Een belangrijke taak van het bureau is te zorgen dat de partijen onderling afspraken maken over de te bereiken resultaten. Maar ook het organiseren van de jaarlijkse Stedenbaanmonitor. Die volgt of de afgesproken resultaten ook worden bereikt. Immers, ‘als je erover gaat’ is het handig dit ook concreet af te spreken. Zo zijn afspraken gemaakt per regio over aantallen te realiseren woningen en kantoren, per station over aantallen te realiseren fietsparkeerplaatsen en P+R-plaatsen, per gemeente over de ontwikkeling van beheerconvenanten en veiligheidsarrangementen en met NS over de wijze waarop wordt besloten over de frequentieverhoging van de Sprinter naar het spoorboekloos rijden.
Een interessante, met Stedenbaan verbonden casus is de ontwikkeling van spoorzones. In 2010 hebben NS Poort, Stedenbaan en een aantal gemeenten een onderzoek laten uitvoeren door Buck Consultants International en Fakton, naar de businesscase van spoorzone-ontwikkeling. In dit onderzoek is een model ontwikkeld dat inzicht geeft in de vastgoedwaardestijging als gevolg van de ontwikkeling van spoorzones. Een zeer belangrijk onderwerp, omdat binnenstedelijk bouwen duur en complex is en er geen rijkssubsidies voor verstedelijking te verwachten zijn. Vastgoedwaardestijging wordt dan ook een belangrijke sleutel om binnenstedelijk bouwen mogelijk te blijven maken. Het onderzoek heeft ook een integrale definitie gemodelleerd. Dat wil zeggen: een combinatie van bereikbaarheidsverbetering (trein en keten), kwaliteitsverbetering van de openbare ruimte en vastgoedontwikkeling. Hieruit blijkt dat een integrale aanpak van de spoorzone een vastgoedwaardestijging van 10 à 25 procent mogelijk maakt.
Laat dit nu ook zo’n beetje de onrendabele top op het binnenstedelijk bouwen van woningen zijn. Maar ook hier geldt, dat dit resultaat alleen bereikbaar is door een gezamenlijke aanpak van overheden op verschillende schaalniveaus, vervoerders én ontwikkelaars. Onder regie van een partij die voor de locatie maatschappelijke eindverantwoordelijkheid draagt: de gemeente.
Wat kunnen we hieruit concluderen? Het adagium ‘je gaat erover of niet’ is te kort door de bocht voor gebiedsontwikkeling en andere onderwerpen op het raakvlak van ruimte en mobiliteit, maar kan wel helpen om scherp te krijgen wie welke bijdrage aan het totaal moet leveren. Voorwaarde is dat we het lezen als: ‘je gaat erover of niet, maar je kijkt áltijd wat je kan bijdragen aan het gezamenlijke doel’.
Auteur: Joske van Lith
Reactie plaatsen •